Bewustwording of bevrijding?

Op 4 november 1995 hield Bettine Siertsema (foto rechts) in het kader van het leerhuis ‘Vijftig jaar: bevrijd waarvan en waartoe?’ van de kerkenraadscommissie Tenach & Evangelie in de Thomaskerk te Amsterdam een lezing over de tweede generatie joodse schrijvers in Nederland.
Naar aanleiding van zowel het overlijden van Carl Friedman (foto links) – die zij ook enkele keren noemde – en 75 jaar bevrijding herplaats ik hier in iets aangepaste vorm het verslag dat ik over dat leerhuis schreef in
Bekirbénoe, december 1995.[1]

Bettine Siertsema, inmiddels assistent professor aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, onderscheidde drie thema’s die in Brief aan mijn moeder (1974) van Ischa Meijer eigenlijk al aanwezig zijn. Het gaat om: het zwijgen over de Tweede Wereldoorlog, het sociale isolement en de bindingsangst van zowel de overlevenden als hun kinderen.

Het grote zwijgen
Veel van Meijers thema’s en motieven vind je, al dan niet vanuit een andere achtergrond, elders terug. Het eerste thema, het grote zwijgen bijvoorbeeld. Zwijgen om, zoals in zijn geval, niet pathetisch te lijken. Of, omdat de Tweede Wereldoorlog lang geen gespreksonderwerp was daar de vader deed alsof de kinderen alles al wisten, zoals Jessica Durlacher beschrijft in de door haar samengestelde bundel De olifant en het joodse probleem (1994).
Het omgekeerde van zwijgen komt echter ook voor: over elke maaltijd of elk feest hangt de schaduw van verhalen over de oorlog, zoals Carl Friedman vertelt in haar Tralievader (1991). Op die manier wordt oorlogsdreiging en antisemitisme voor kinderen zonder nog al teveel besef van tijd reëel en actueel.
Bettine Siertsema concludeerde op grond van de literatuur, dat praten echter uiteindelijk wel eens minder belastend zou kunnen zijn dan zwijgen over de oorlog. Of er echter nu werd gepraat of gezwegen over het grote leed, de kinderen voelden dat hun kleine kinderleed daarbij in het niet viel en vaak niet aan bod kwam, getuige bijvoorbeeld de verhalen van Miriam Guensberg (in: Foto Jozef, 1989).

Sociaal isolement
Het tweede thema dat de spreekster aansneed, het sociaal isolement, komt duidelijk naar voren in het werk van niet alleen de hiervoor genoemde Carl Friedman, maar ook in dat van de bij een groter publiek bekende auteur Frans Pointl (De kip die over de soep vloog, 1989).

Bindingsangst
Het derde thema, bindingsangst, is terug te vinden in de literatuur van oorlogskinderen zoals Chaja Polak (Zomaar een vrijdagmiddag, 1989 en: Stenen halzen, 1994) en Judith Herzberg (de toneelstukken Leedvermaak, 1982, Rijgdraad, 1995 [en Simon, 2001]). In het werk van Arnold Grunberg (Blauwe maandagen, 1994) komt het thema in het kwadraat naar voren, onder andere in de beschrijvingen van bordeelbezoekers.
Bettine Siertsema rekende ook het steeds veranderen van baan en het niet afmaken van opleidingen onder bindingsangst. Het omgekeerde, het zich-begraven-in-het-werk, zoals Ischa Meijer deed, komt in de werkelijkheid ook veel voor, mede getuige de gesprekken die zijn opgenomen in het boek In twee werelden (1985) van Helene Weijel.

Tradities
Veel joden die Weijel interviewde, hechten niet aan religie, maar aan traditie – in wezen een vierde, en recent te onderscheiden motief, waarbij tussen twee haakjes werd opgemerkt dat de staat Israël in de literatuur van de tweede generatie nauwelijks een thema vormt. Wat niet wil zeggen, dat het niet leeft. De spanning tussen religie en traditie komt andere naar voren in Supertex (1991) van Leon de Winter en Mendels erfenis (1990) van Marcel Möring.
Het jodendom is méér dan de Tweede Wereldoorlog. Verschillende schrijvers doen daarom ook een poging het leed te ontmythologiseren.

Conclusie
De bewustwording van het jodendom als religie en traditie, zou je bevrijding kunnen noemen: het leren leven vanuit de traditie, zoals Andreas Burnier ontdekte. Bevrijding in het leven van de auteurs zelf, is in de literatuur moeilijker terug te vinden, maar je zou onder meer kunnen opmaken uit de mildheid in het latere werk van Ischa Meijer, zoals het verhaal Jammer uit de bundel Mijn lieve ouders (1993).
Met het noemen van deze onvergetelijke naam uit de Nederlandse literatuur waren wij weer bij het begin van deze door de aanwezigen zeer gewaardeerde lezing. Maar ook de derde generatie doet al van zich spreken. Al was het alleen maar als toneelfiguren, zoekend naar hun ‘roots’, zoals in de Leedvermaak trilogie van Judith Herzberg.

[1] Sinds 2005 is bekend dat Friedman niet-joods is. Haar uitgever, Van Oorschot, plaatst n.a.v. haar overlijden daarover het volgende op zijn webstie: ‘In 2005 kwam Carl Friedman in opspraak vanwege haar veronderstelde maar niet werkelijke joodse afkomst. Haar werk speelt zich af tegen de achtergrond van de jodenvervolging en autobiografische elementen, waaronder een vader met kampverleden, spelen een belangrijke rol. De veronderstelling dat zij joods was heeft Friedman nooit ontkend en dat is haar sterk verweten. Feit is dat haar katholieke vader in een Duits concentratiekamp heeft gezeten. Zelf heeft Friedman nooit op de aantijgingen gereageerd.’
De foto van Friedman is ontleend aan de website van haar uitgever, die van Bettine Siertsema aan haar profiel op die van de Vrije Universiteit.

Andreas Burnier – Ruiter in de wolken

burnier_ruiter-in-de-wolkenRuiter in de wolken : Joodse essays 1990-2002 / Andreas Burnier ; bezorgd door Daniel van Mourik en Manja Ressler ; met een voorwoord van dr. Bart Wallet ; en een inleiding van Daniel van Mourik. – Amsterdam : Uitgeverij Augustus, [2015]. – 472 pagina &  illustraties ; 24 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-450-2914-6

Ongeveer gelijktijdig met de biografie van Andreas Burnier (1931-2002) door Elisabeth
Lockhorn (Andreas Burnier, metselaar van de wereld, 2015) verschijnt een verzameling joodse essays, waarin de ontwikkeling van Burniers denken kan worden gevolgd. De bundel bestaat uit acht delen: ‘Waar kan men oude namen vinden’, ‘Het
taaie verhaal’, ‘Een wereld van verschil’, ‘De pendel van het kwaad’, ‘Joodse traditie en
vernieuwing’, ‘Kafka’s hond’, ‘Leven en dood’, ‘Lernen met Andreas’. De teksten geven
uiting aan de zoektocht naar de joodse identiteit van de schrijfster, criminologe en
feministe, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Los van het feit of de
lezer het met haar eens of oneens is, zetten de essays ondanks soms wat achterhaalde
visies aan tot nadenken. Het boek leent zich daarom uitstekend voor gesprekskringen
en boekenclubs die zich in rationalistische en tegelijk spirituele, religieuze en mystieke
teksten verdiepen. Eigenzinnig taalgebruik (literair, Joods, Duits). Met woordenlijst.
Naast een eerbetoon aan de bekende schrijfster en wetenschapper ook een goede
inleiding voor iedereen die meer over het jodendom wil weten.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Tussen Advent en Nieuwjaar van de bomen

Aleph“Er bestaat een boom”, schreef Andreas Burnier in haar roman De wereld is van glas, “waarvan de wortels onzichtbaar zijn verborgen in de onpeilbare diepten van de hemel en waarvan de takken en de kruin zijn gericht op de aarde” (p. 111). Het is dezelfde vergelijking waarover rabbijn Yehuda Aschkenasy schreef: “Zoals de Tora vanuit de hemel zijn takken naar de aarde strekt, zo zoekt de mens [adam, vS] vanuit de aarde [adama, vS] zijn wortels in de hemel” (in: Tenachon, Over de joodse feesten, p. 162).

Het is als de kleine installatie Verstärker (1993) van Walter Dahn (geb. 1954) die ik eens in het Stedelijk Museum in Amsterdam zag: een mini-hoorn van een 78-toeren platenspeler waarop een klein boompje was gemonteerd, dat het uit leek te schreeuwen, de nagenoeg kale takken als armen naar de hemel gericht. Zo is het beeld van de boom klank geworden, zoals de mensen op het doopvont van Beukelman in de Laurenskerk in Rotterdam (1960).

Misschien geeft de letter ‘alef’, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet (zie afb.) de verbinding tussen die boom van Burnier en Aschkenasy en die van Dahn: één been stevig op de grond en één arm naar de hemel gericht, de kruin in de aarde en de wortel in de hemel? Hoopvol de Messias tegemoet, zonder te verzaken dat je het – zoals op het doopvont in Rotterdam? – moet uitschreeuwen vanwege de nood van de wereld. Zoals Jacob Lekkerkerker op tweede adventszondag in de Oude Kerk van Amsterdam de dienst besloot met het orgelkoraal Nun komm’ der Heiden Heiland van Buxtehude, en Jos van der Kooy het Braambosgebed aan de vooravond ervan met Bachs orgelkoraal Ich ruf’ zu dir, Herr Jesu Christ BWV 629.