Twee harten

Albert HelmanDe eerste artikelen n.a.v. het feit dat het volgend jaar twintig jaar is geleden dat ‘een van de interessantste Nederlandse letterkundigen uit de twintigste eeuw’ (Marc van Oostendorp) overleed, zijn al verschenen. In dat koor zing ik mee.

Op 12 december 2013 publiceerde ik een blog over de (film)componist Lou Lichtveld (1903-1996), nu herneem ik uit datzelfde artikel in Mens en melodie (nr. 2/2006) enkele gedeelten over de schrijver Albert Helman (zie foto), zijn alter ego.

Het is niet makkelijk je een beeld van Helman/Lichtveld te vormen, en áls je denkt een vinger achter zijn werk te hebben gekregen, dan ontglipt het je telkens weer (wat wellicht maar goed is ook!) of doemt het beeld op van twéé harten, zoals in de film Wan Pipel (1976) waarvoor Helman het script schreef.

Over twee harten gesproken: in het gedicht Pavor nocturnes bestaat één regel van de vierregelige verzen uit puntjes:

O angst, verbeten in dit zwart
dat ploffend langs mij heen blijft reppen,
als twee, verdwaald op donk’re steppen

Ach, ’t is je hart dicht bij mijn hart.

Deze opzet heeft niet zozeer te maken met de inbedding van een muzikaal element in een gedicht, als met een bescheiden vormexperiment. Het gedicht barst niet uit zijn voegen, maar binnen de traditionele vorm zindert het, rammelt het aan de kaders.

Ook in de novelle Mijn aap schreit zit een passage die expressionistisch aandoet en waarin onder anderen de invloed van Freud doorschemert. Dit is in de tijd van ontstaan een nieuw fenomeen; als eerste Freudiaanse roman geldt Italo Svevo’s Bekentenissen van Zeno (1923). In Mijn aap schreit gaat het om een seksueel geladen droom, waarbij een naakte vrouw de ik-figuur om water vraagt. Op een binnenplaatsje vindt de ik-figuur op een voetstuk een aap van zwart basalt. De aap lijkt onmerkbaar te giechelen. De ik-figuur gooit een steen naar zijn kop, die stuk springt en tot een gloeiende steen verwordt die op zijn beurt weer een fontein vormt waaruit water welt. Binnengekomen blijkt de vrouw een gebroken schedel te hebben en kruipt de aap – een Engelstalig spreekwoord voor de duivel indachtig – opeens tussen haar knieën tevoorschijn. In de kamer wordt de kop duizend keer weerspiegeld in de grote spiegelruiten, een prent van Hendrick Golzius (1597, Rijksmuseum, Amsterdam) in veelvoud.
Het is een allegorie die op zich al een ‘duizendvoudige intensiteit’ ademt. Een binnenplaats bijvoorbeeld doet denken aan de hortus concluses, de omheinde hof uit de middeleeuwse mystiek, een slag op een steen waar vervolgens water uit komt aan de staf van Mozes die op de rotssteen te Horeb sloeg (Exodus 17). De aap is niet alleen de duivel maar primair ‘le singe de Dieu’ (Mauriac) en in die zin een zelfportret: Hel-man (als tegenvoeter van Engel-man) én kunstenaar.

Deze twee-zaamheid is kenmerkend voor Helman. Zijn hart balanceerde tussen het één of het ander, en vindt rust in het één (muziek) én het ander (literatuur).

The Islanders

ChagallOp het eerste gezicht deed het op alle potloodtekeningen in de serie The Islanders van de Britse kunstenaar Charles Avery (Museum Boijmans Van Beuningen, 2009) voorkomende figuurtje denken aan een gebochelde kobold in een volksverhaal uit noordelijke streken. Of aan het schilderij De gebochelde (1911) van de Rus Alexej Lawlensky (particuliere collectie, Krefeld). Overal kwam ze in beeld, als een rode draad in het verhaal over een imaginair eiland dat Avery zowel beschrijft als afbeeldt. Wat deden die oude vrouwtjes daar nu aldoor?

 

Ik had het idee dat ik het figuurtje van een ander schilderij kende. Was het de Boerin met emmers en kind van Malevitsj uit dezelfde tijd als Lawlensky zijn schilderij maakte (Stedelijk Museum Amsterdam)? Het volkse zat er wel in, maar daar bleef het bij.
Na lang broeden kwam ik erachter dat het De Wandelende jood (Ahasverus) is zoals Chagall – ook een Rus – hem in 1924 schilderde; een schilderij dat ook bekend staat onder de titel Op weg (Petit Palais, Genève, zie afb.). Hij heeft geen bochel (bij beter kijken had het figuurtje van Avery dat trouwens óók niet) maar een knapzak op de rug. Daarin zeulde hij zijn hele hebben en houwen, letterlijk en figuurlijk, met zich mee. En dat is als je het negatief bekijkt niet niks, in dit niet helemaal van antijudaïsme gespeende, oorspronkelijk Duitse volksverhaal (1602). En ook niet als je het positief bekijkt: alle Bijbelse en andere verhalen die een wegwijzer en troost in het leven kunnen vormen.

Dat alles maakte de serie potloodtekeningen en verhalen van Avery over het eiland met de hoofdstad Onomatopoeia zo gelaagd als het maar kan. Het figuurtje heeft ook een naam: Coscienza. Wat weer doet denken aan de titel van een boek van de Italiaanse schrijver Italo Svevo: Bekentenissen van Zeno. De bekentenissen die daarin worden beschreven, doen denken aan de woorden die telkens bij Avery terugkomen.
Avery heeft het bijvoorbeeld over guilt, schuld, en agony, angst. Zoals Svevo de ‘kwaal’ beschrijft waarvan hij nooit meer zal genezen: ‘De angst voor de ouderdom en vooral de angst voor de dood’ (uitg. Trouw/Muntinga, 2005, p. 184).

Zeno zou zo maar de hoofdpersoon van het verhaal van Avery, of Avery’s alter ego of avatar kunnen zijn die zijn angst met ons deelt. Het is allemaal herkenbaar. De last die alle figuren torsen zit op één of andere manier in het rugzakje dat ze meezeul(d)en en waaronder ze dreig(d)en te bezwijken. Maar tegelijk jaagden ze allemaal geluk na door alles uit het leven te willen halen wat eruit te halen valt. Bij Avery gebeurt dat letterlijk door jagers, in tweedjasjes met malle hoedjes op. Je bent Engelsman of niet.

En het gebeurt figuurlijk als een jacht op de noumenon (het Ding an Sich). Je mag erop hopen, zoals Avery zijn eiland inzet als een utopia. En leven uit de verhalen die je óók in je knapzak vindt.

Met toestemming herplaats ik hier een column die ik oorspronkelijk schreef voor het tijdschrift Wervelingen (2009/3): http://www.scoliose.nl/publicaties/wervelingen/
N.a.v. de presentatie van The Islanders van Avery in het GEM te Den Haag (14 februari t/m 6 juni 2015):
http://www.gem-online.nl/tentoonstellingen/charles-avery