Kleine en grote mechanieken (I)

Op 26 oktober jl. zou ik voor de Volksuniversiteit Amsterdam een online lezing houden en een gesprek leiden over het boek Een Duitse fantasie van Philippe Claudel. Doordat er weinig deelnemers waren, werd in overleg besloten deze avond niet door te laten gaan.
Als pleister op de wonde, publiceer ik de lezing nu op deze blog. In drie delen:

1. De korte inleiding (hieronder)
2. De verhalen/hoofdstukken zelf nader bekeken (31 oktober), de langste blog en
3. Het thema ‘kwaad’, de vraag of het om verhalen of een roman gaat, de receptie en een vergelijking met andere schrijvers (3 november).

Titel
Eerst de titel van het boek, waarin het woord ‘fantasie’ opvalt. Een woord dat primair staat voor ‘verbeeldingskracht’, voor iets dat niet altijd op waarheid hoeft te berusten. Ook in de psychoanalyse kennen we dit woord voor iemand die door middel van fantaseren probeert te ontsnappen aan een moeilijke situatie. En ook binnen de filosofie is het bekend, en die insteek kan verhelderend zijn in verband met ons boek.
Binnen de oude Griekse en Latijnse filosofie, van Plato, Aristoteles en een Stoïcijn als Epictetus, is ‘fantasie’ gebaseerd op een zintuiglijke ervaring. Volgens Plato is het een vermenging van oordeel en mening, volgens Aristoteles iets tussen waarnemen en denken in en heeft het te maken met dromen en hallucinaties. Bij de Stoïcijnen is het een term die verwijst naar informatie die door middel van de zintuigen binnenkomt en leidt tot gedachten, tot indrukken. De perceptie is waar, maar de meningen (doxa) die eraan worden gehecht hoeven dat niet te zijn.

De huidige Denker des Vaderlands, Paul van Tongeren, heeft het in dit verband over een machientje, een mechaniek (onthoud dit woord; het komt later bij het verhaal ‘Ein Mann’ terug) achter je ogen die wat zien als je bijvoorbeeld de gordijnen opendoet. De mens ziet de kwaliteit van het weer: mooi, zonnig weer of somber, druilerig weer. Met je zintuigen neem je dit waar (je ziet, hoort, voelt, ruikt – allemaal belangrijk in het werk van Claudel), maar dat mechaniekje laadt de betekenis, de kwaliteit van het weer of de natuur. Bij Claudel is dat vaak symbolisch geladen.

De bedoeling is dat dingen als een betekenisvol geheel worden ervaren. Daar morrelt Claudel met zijn titel aan, want wat is een Duítse fantasie? Jerker Spits schreef in het Nederlands Dagblad dat ‘het woord “Duitse” in de titel (…) vooral een synoniem lijkt van schuld.’ Een andere recensent, Henk Pröpper, denkt in de Volkskrant nog weer anders over de titel: ‘Het boek is uiteindelijk een Fantasie, een soort vrije, muzikale oefening, waarbij de schrijver zich niet aan de regels van de harmonie houdt’ [lees: vorm]. Ik kom hier in de laatste blog op terug, maar ik sla eerst het boek open en kom dan uit bij de

Motto’s
Elk boek van Claudel begint in feite met één of meer veelzeggende motto’s. In dit geval twee. Om te beginnen van de Franse schrijver Pierre Mac Orlan:

Voorbij de Rijn
Hangen drama en melancholie
Krijgen de gewone zaken van het leven
Een schijnsel van schemering.
Wat de reiziger, naargelang zijn humeur
Ofwel charmeert
Ofwel beangstigt.

Het tweede motto is al even belangrijk voor het begrijpen van dit boek en is van de in 1989 overleden Oostenrijkse toneelschrijver Thomas Bernhard:

Duitslands adem ruikt naar zwavel.

Het is de tegenhanger van het eerste motto, omdat geuren – zoals we zullen zien – bij Claudel staan voor zowel een vorm van kennis als voor herinnering, waarbij aangetekend dat herinneren een creatieve daad is en geen exacte geschiedenis oplevert. Herinneringen die Duitsland met zich meedraagt en die heus niet bij de landsgrenzen ophouden. Zoals de uitstoot van de fabriek pal bij Claudels huis in Dombasle-sur-Meurthe omgekeerd tot in Saarbrücken te zien is. Een chemieconcern dat ook in één van de verhalen/hoofdstukken in dit boek (‘Die Kleine’) een rol speelt, zoals overigens in veel van Claudels boeken een fabriek voor komt.

Ik zal in de volgende blog eerst de verhalen langslopen en wat kenmerkende elementen eruit belichten. Vooraf een opmerking: dit boek bestaat uit vijf verhalen of hoofdstukken. Claudel schreef ze afzonderlijk. Twee ervan zouden deel uit gaan maken van een nieuwe roman, die hij Sommeils (Slaapt) had genoemd. Zijn vrouw las ze en keurde ze af, maar Claudel bleef met de thematiek (ex-Joegoslavië) rondlopen. Uiteindelijk heeft hij ze omgewerkt en zijn ze in dit boek terecht gekomen. Uit het Nawoord is niet helemaal duidelijk welke (‘Ein Mann’, ‘Irma Grese’, ‘Die Kleine’?), maar dat doet er verder ook niet zoveel toe.

Dan dooft het licht …

RamsZe zijn niet hetzelfde, maar ze hebben soortgelijke problemen, zouden dus van elkaar kunnen leren en wat aan elkaar kunnen hebben. Dagblad Trouw bericht vrijdag 13 november een paar pagina’s van elkaar verwijderd over bibliotheek- en kerksluitingen. Voor een ouder bibliotheeklid verdwijnt zo een ontmoetingsplek dicht bij huis, terwijl de Protestantse Kerk Nederland (PKN) het zoekt in bisschoppen op regionaal niveau. Terug naar de basis, is een veelgehoorde kreet. Maar, zegt de verslaggever van Trouw droog (en daarom prefereer ik de krant boven de zure Volkskrant): wat is dat eigenlijk, terug naar de basis, en hoe moet dit worden ingevuld? Dat staat er niet bij.

Een uurtje later zit ik in de bioscoop en zie de IJslandse film Rams (zie afb.). De schaapkudden van twee broers, Gummi en Kiddi, die pal bij elkaar wonen maar al veertig jaar (!) niet meer met elkaar praten, vallen ten prooi aan scrapie en moeten worden geruimd. Het script is losjes gebaseerd op een echt gebeurd verhaal van twee zussen,  verteld aan de schrijver van het script/regisseur van de film door zijn moeder.

Halverwege (of is het op het punt van de gulden snede?) valt de winter in en wordt Kerstmis gevierd. Het christelijke feest met zijn ‘Vrede op aarde’ brengt beide broers niet tot elkaar. En toch komen de broers, al even losjes gebaseerd op Kaïn en Abel, nader tot elkaar. Op een hoogvlakte. ‘Het is symbolisch’ zegt regisseur Grímur Hákonarson in een vraaggesprek met de zaal na afloop van de vertoning van de film in het kader van de Rialto Filmclub. Zoals veel in de film symbolisch is; ik wees al op het getal veertig (veertig jaar in de woestijn enz.).

Hákonarson vertelt meer. Over de cultuur in IJsland, waar het in de winter donker blijft. Over verhalen, saamhorigheid en het op elkaar terugvallen om in donkere tijden, letterlijk en figuurlijk (hij verwijst naar crisissituaties) te kunnen overleven.
Zou dat niet een basis, een grond onder de voeten kunnen zijn: verhalen, christelijk of niet, het Kerstverhaal, dat van Kaïn en Abel die werkelijkheid worden, waaruit wordt geleefd en die gebeuren?
Donkerte heerst dan niet zozeer waar bibliotheken en kerken sluiten, maar waar het verhaal en ontmoetingen uitdoven.

De waarheid hiervan bleek de dag hierna, de zaterdag na de aanslagen in Parijs, toen in een leerhuis van dr. Anton Wessels over Apocalyptiek in de koran (LATE) aan het eind een Marokkaanse moslima het woord nam. Nadat we al een hele ochtend hadden zitten lernen gebeurde het: de trialoog waar de wereld naar smacht.

http://www.trouw.nl/tr/nl/4716/Christendom/article/detail/4185676/2015/11/13/De-protestantse-bisschop-zal-geen-mijter-dragen.dhtml

Wat van je leven maken

Verbogt_Kleur van gelukTijdens een braderie doet mijn bibliotheekfiliaal zowat het hele oeuvre van schrijver Thomas Verbogt van de hand, maar op de tafel met nieuwe aanwinsten binnen ligt zowaar Verbogts laatste roman: Kleur van geluk.

Een boek over twee vrienden en nog veel meer. De één houdt van Kafka, de ander van Nabokov. ‘De vriendschap bleef zo jong als wij toen waren’, zegt de alwetende ik-verteller die het nog steeds fijn vindt als zijn bijna 90-jarige moeder ‘jongen’ tegen hem zegt. De tijd is op z’n best als hij stil blijft staan. Maar dat doet hij niet.

De hoofdpersoon, Daniël Timmer, vraagt zich af hoe je daarmee om moet gaan. Neem je gaandeweg afscheid, geef je herinneringen door met de dingen die je aan je kinderen schenkt, vertel je verhalen of zwijg je juist om ze bij je te houden?

Hij gaat er niet goed voor zitten, de hoofdpersoon. Zoals de meesten van ons dat niet doen. Hij is wel met zijn gedachten ergens anders, maar niet bij wat er misschien werkelijk toe doet. Hoewel het de vraag is of je afscheid nemen wel kunt oefenen. Net als het antwoord op de kwestie die een medeleerlinge aanroert: ‘Wat ga je van je leven máken?’
Het was de vader van Daniël die het leven maakte, hij niet. Hij maakte het mee, en bedacht zijn leven als in een andere wereld, in een droom. Hij dacht teveel, volgens zijn omgeving. En sloeg daarom, volgens zichzelf, te weinig in zijn geheugen op, en leefde over of om de dingen heen.

Misschien omdat hij levensbang is. ‘Ik vind levensbang een beter woord dan doodsbang’. Iets dat Verbogt op een poëtische, melancholieke manier invoelbaar weet te maken. Het begrip groeit met het verhaal mee, net als de karakters, die raak zijn neergezet.

Dóór de affaire met Carla, de moeder van een medeleerlinge op de middelbare school heen, halverwege het boek. Een korte periode waarin Daniël niet alleen meer denkt, maar ook beelden gaat oproepen, beelden die hij de kleur van gelukt geeft. Van vogels, witte vogels bijvoorbeeld. Terwijl hij ondertussen nog steeds hoopt dat de tijd stil blijft staan. Dat doet hij tot op zekere hoogte ook: zowel in het hoofd van zijn moeder als dat van Carla is het vaag geworden. ‘Er hangt veel mist in de tijd.’

Uiteraard is dat, zoals zoveel in dit boek, symbolisch. En niet alleen in dit boek, het is kenmerkend voor de stijl van Verbogt. Daarom lees ik zijn werk denk ik ook zo graag. De symboliek geeft diepte aan een verder haast lichtvoetige manier van schrijven over zaken die ertoe doen.
Dat wil zeggen: over gebeurtenissen die ertoe doen: ‘de eenmalige gebeurtenissen.’ Daar is Daniël, inmiddels bijna 60 jaar, wel achter gekomen.

De moraal van het verhaal wordt eigenlijk schitterend verwoord door de Russische componiste Marina Poleukhina in het programmaoverzicht van de Gaudeamus Muziekweek 2014. Niet dat zij Verbogt gelezen zal hebben, maar het valt me zomaar toe: ‘De veelheid van dingen rondom ons, maakt je soms verschrikkelijk eenzaam. Dan raak je het zicht kwijt op wat nou belangrijk voor je is. Maar dát gevoel, het gevoel alle grond onder je voeten te verliezen, wekt bij mij juist de neiging er tot aan de rand van het ravijn in mee te gaan. En dan blijkt telkens weer dat je het toch niet kunt!’

Om zulke gevoelens gaat het. En om een schrijver die ze onder woorden weet te brengen. Dat een bibliotheekfiliaal zowat zijn hele oeuvre verkoopt, heeft dan ook meer met decentraal afschrijvingsbeleid te maken. En dat de centrale weer een nieuwe Verbogt koopt, is een geluk bij een ongeluk.

Thomas Verbogt: Kleur van geluk. Roman (Uitgeverij De Kring), 224 pagina’s, € 12.50

Gelijktijdigheid

Rembrandt_Man in oosterse kledingOnlangs boog ik me samen met iemand over een artikel met betrekking tot videokunst. Daarin werd transcendente ‘relikitsch’ (waaronder Bill Viola werd verstaan) geplaatst tegenover aards gebonden kunst (zeg maar van een Fiona Tan, zoals die nu bij de Rabobank in Utrecht valt te zien). Is het wel zo zinnig, dit tegenover elkaar plaatsen?

Ik moest daaraan denken toen ik op dezelfde dag een ‘vertelling’ van Geert Mak hoorde. Hij had het over laatmiddeleeuwse, religieuze schilderijen waarin Bijbelse figuren in de kleding van de middeleeuwen worden afgebeeld. Dat kwam, zei Mak, omdat men toen niet of nauwelijks reisde en nog geen totaal anders geklede mensen kende, zoals Rembrandt later (zie afb.).

Terwijl ik me altijd graag in een theologische duiding van zulke schilderijen als van de Vlaamse primitieven kan vinden: het naar het hier en nu halen, het in de eigen tijd plaatsen, het actueel maken van de Bijbelse boodschap.

Net zoiets valt de St. Walburgiskerk in Zutphen ten deel. Volgens de één maakt de kooromgang een knik, omdat de bewoners van de belendende huizen geen ruimte voor de kerk wilden maken. Letterlijk en wie weet ook wel figuurlijk. Volgens een andere, symbolische uitleg, maakt het koor een knik, omdat het treurt. Een treurend kruis.

Waarom zouden beide gezichtspunten, ofwel naar de hemel gericht (Viola) ofwel meer naar de aarde gericht (Tan), ofwel realistisch ofwel symbolisch, niet samen op kunnen gaan? Wordt de wereld, worden wijzelf daar niet beter van?

Dit idee werd bevestigd door rabbijn Elisa Klapheck. Zij had het tijdens een studiedag over Margarete Susman & Martin Buber (Pardes, 16 juni 2014) over ‘gelijktijdig denken’. Susman heeft daar het fundament voor gelegd. Transcendentie en immanentie gaan gelijk op in de tijd. Als bondgenoten. Daar kan alleen maar vrede van komen. In hoofd en hart. En wie weet in de wereld van alledag.

Tentoonstelling met werk van Fiona Tan, ‘Options & Futures’, in de Rabobank, Croeselaan 18, Utrecht. Tot en met 19 september 2014, op werkdagen van 8.30-18.00 uur.