Spetterende Shakespeare

Het lijkt wel of het dit jaar het jaar van Shakespeares Midzomernachtsdroom is: een productie door Toneelgroep Oostpool/Phion/Introdans/Musis & Stadstheater Arnhem, en een opvoering van de gelijknamige opera van Benjamin Britten door Opera Zuid. In beide gevallen met twee grote regisseur: respectievelijk Daria Bukvić en Ola Mafaalani.

Schrijver Vera Morina en Daria Bukvić (die al eerder een onvergetelijke Othello regisseerde) maakten er een ‘ultieme post-COVID-voorstelling’ van, zoals het fraai uitgevoerde, gratis programmaboek stelt. Daar is niets mee miszegd, want dat is het ook. Niet alleen door de knipogen naar deze periode, in het decor van Marloes van der Hoek en Wikke van Houwelingen, maar ook in de regie waarin bijvoorbeeld Puck en Hermia anderhalve meter afstand moesten houden. Anders slaat de bliksem in. Maar vooral omdat de voorstelling een ode is aan de liefde en de kunsten die we zo hebben gemist.

Een waar spektakelstuk
Het laatste in het meervoud: een waar spektakelstuk is het, in de beste zin van het woord, neergezet door de drie grote, rijksgesubsidieerde instellingen van Oost-Nederland: theater, muziek en dans. De tekst van Shakespeare is zwaar bewerkt, de muziek is er met een goede hand van Joris Nassenstein bij gezocht en door Toek Numan gearrangeerd, en de dans is door choreograaf Regina van Berkel vormgegeven, maar niets, werkelijk niets is ‘gezocht’ in de negatieve betekenis van het woord. Het past allemaal als een handschoen om de hand van de makers. En om die van Shakespeare!

Midzomernachtsdroom is een komedie, ja, maar met de onmiskenbare diepte die ook de komedies van Shakespeare kenmerkt. Neem koning Theseus van Athene (een glansrol van Fahd Larhzaoui) die aan het begin telkens met zijn vingers knipt en hoopt dat zo de zon opkomt. Als een g/God die sprak en het licht was er. Of als een verlicht despoot (de Zonnekoning) of zelfs dictator …
Ook andere personages zijn inhoudelijk soms omgebogen, zoals de regisseur van de amateurtoneelgroep die een stuk instudeert om bij het huwelijk van koning Theseus op te voeren. Die regisseur heet Nana Mouskouri (een prachtrol van Isabelle Kafando). Of neem Yordi/Titania (Laura de Geest), een ‘vloekteling’ (!) uit de ijstijd, waar ze al klimaatproblemen kenden. Een rol waarmee de actualiteit dubbel binnen sijpelde; er wordt daarmee namelijk ook gezinspeeld op de achtergrond van zowel de schrijver als de regisseur van deze productie, beiden vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië.

Muziekinstrumenten
Om nog maar te zwijgen van de humor met betrekking tot de muziekinstrumenten die een al even grote rol spelen; zo bespeelt het personage Fluit fagot. Niet ondubbelzinnig, want zo kennen we Shakespeare natuurlijk óók. De musici van Phion, het orkest van Gelderland en Overijssel, zijn geheel à la Shakespeare als ze niet lopen en zich in de mise en scène mengen, in twee blokken op het toneel geplaatst: links de blazers, rechts de strijkers en het slagwerk. Dat wil zeggen: enkele blazers en strijkers en één slagwerker.

Wat valt er meer te zeggen dan: ga de 36 uitvoerenden in kostuums van Dymph Boss zien! Het kan nog tot eind van de maand. (Ik zag de opvoering in Orpheus in Apeldoorn).

Link naar de website met informatie over nog komende voorstellingen deze week: https://www.toneelgroepoostpool.nl/voorstellingen/midzomernachtsdroom/

Kleine en grote mechanieken (I)

Op 26 oktober jl. zou ik voor de Volksuniversiteit Amsterdam een online lezing houden en een gesprek leiden over het boek Een Duitse fantasie van Philippe Claudel. Doordat er weinig deelnemers waren, werd in overleg besloten deze avond niet door te laten gaan.
Als pleister op de wonde, publiceer ik de lezing nu op deze blog. In drie delen:

1. De korte inleiding (hieronder)
2. De verhalen/hoofdstukken zelf nader bekeken (31 oktober), de langste blog en
3. Het thema ‘kwaad’, de vraag of het om verhalen of een roman gaat, de receptie en een vergelijking met andere schrijvers (3 november).

Titel
Eerst de titel van het boek, waarin het woord ‘fantasie’ opvalt. Een woord dat primair staat voor ‘verbeeldingskracht’, voor iets dat niet altijd op waarheid hoeft te berusten. Ook in de psychoanalyse kennen we dit woord voor iemand die door middel van fantaseren probeert te ontsnappen aan een moeilijke situatie. En ook binnen de filosofie is het bekend, en die insteek kan verhelderend zijn in verband met ons boek.
Binnen de oude Griekse en Latijnse filosofie, van Plato, Aristoteles en een Stoïcijn als Epictetus, is ‘fantasie’ gebaseerd op een zintuiglijke ervaring. Volgens Plato is het een vermenging van oordeel en mening, volgens Aristoteles iets tussen waarnemen en denken in en heeft het te maken met dromen en hallucinaties. Bij de Stoïcijnen is het een term die verwijst naar informatie die door middel van de zintuigen binnenkomt en leidt tot gedachten, tot indrukken. De perceptie is waar, maar de meningen (doxa) die eraan worden gehecht hoeven dat niet te zijn.

De huidige Denker des Vaderlands, Paul van Tongeren, heeft het in dit verband over een machientje, een mechaniek (onthoud dit woord; het komt later bij het verhaal ‘Ein Mann’ terug) achter je ogen die wat zien als je bijvoorbeeld de gordijnen opendoet. De mens ziet de kwaliteit van het weer: mooi, zonnig weer of somber, druilerig weer. Met je zintuigen neem je dit waar (je ziet, hoort, voelt, ruikt – allemaal belangrijk in het werk van Claudel), maar dat mechaniekje laadt de betekenis, de kwaliteit van het weer of de natuur. Bij Claudel is dat vaak symbolisch geladen.

De bedoeling is dat dingen als een betekenisvol geheel worden ervaren. Daar morrelt Claudel met zijn titel aan, want wat is een Duítse fantasie? Jerker Spits schreef in het Nederlands Dagblad dat ‘het woord “Duitse” in de titel (…) vooral een synoniem lijkt van schuld.’ Een andere recensent, Henk Pröpper, denkt in de Volkskrant nog weer anders over de titel: ‘Het boek is uiteindelijk een Fantasie, een soort vrije, muzikale oefening, waarbij de schrijver zich niet aan de regels van de harmonie houdt’ [lees: vorm]. Ik kom hier in de laatste blog op terug, maar ik sla eerst het boek open en kom dan uit bij de

Motto’s
Elk boek van Claudel begint in feite met één of meer veelzeggende motto’s. In dit geval twee. Om te beginnen van de Franse schrijver Pierre Mac Orlan:

Voorbij de Rijn
Hangen drama en melancholie
Krijgen de gewone zaken van het leven
Een schijnsel van schemering.
Wat de reiziger, naargelang zijn humeur
Ofwel charmeert
Ofwel beangstigt.

Het tweede motto is al even belangrijk voor het begrijpen van dit boek en is van de in 1989 overleden Oostenrijkse toneelschrijver Thomas Bernhard:

Duitslands adem ruikt naar zwavel.

Het is de tegenhanger van het eerste motto, omdat geuren – zoals we zullen zien – bij Claudel staan voor zowel een vorm van kennis als voor herinnering, waarbij aangetekend dat herinneren een creatieve daad is en geen exacte geschiedenis oplevert. Herinneringen die Duitsland met zich meedraagt en die heus niet bij de landsgrenzen ophouden. Zoals de uitstoot van de fabriek pal bij Claudels huis in Dombasle-sur-Meurthe omgekeerd tot in Saarbrücken te zien is. Een chemieconcern dat ook in één van de verhalen/hoofdstukken in dit boek (‘Die Kleine’) een rol speelt, zoals overigens in veel van Claudels boeken een fabriek voor komt.

Ik zal in de volgende blog eerst de verhalen langslopen en wat kenmerkende elementen eruit belichten. Vooraf een opmerking: dit boek bestaat uit vijf verhalen of hoofdstukken. Claudel schreef ze afzonderlijk. Twee ervan zouden deel uit gaan maken van een nieuwe roman, die hij Sommeils (Slaapt) had genoemd. Zijn vrouw las ze en keurde ze af, maar Claudel bleef met de thematiek (ex-Joegoslavië) rondlopen. Uiteindelijk heeft hij ze omgewerkt en zijn ze in dit boek terecht gekomen. Uit het Nawoord is niet helemaal duidelijk welke (‘Ein Mann’, ‘Irma Grese’, ‘Die Kleine’?), maar dat doet er verder ook niet zoveel toe.