De roerende muziek van Peter Ruzicka

RuzickaMuziekcriticus Elmer Schönberger komt in het hoofdstuk ‘De sympathische snaar’ uit zijn boek De kunst van het kruitverschieten tot de conclusie dat kunst niet zozeer moet ontroeren, maar vooral moet roeren. Een conclusie die ik alleen maar kan delen.

Ik moest hieraan denken toen ik eens, niets vermoedend, een compact disc opzette met de Metamorphosen über ein Klangfeld von Joseph Haydn (uit 1990) van de Duitse componist en dirigent Peter Ruzicka (zie afb.). Het is niet toevallig dat Haydn, naast Mahler, de enige componist is die in het boek van Schönberger een apart hoofdstuk kreeg toebedeeld.

Haydn heeft voor Schönberger, Ruzicka en voor mij niets met de gemoedelijke, geestige ‘Papa Haydn’ van doen die hij in de ogen van sommigen nog steeds is. Wie wel eens het Haydnhuis in Wenen heeft bezocht, weet wel beter. Hier ligt bijvoorbeeld een notitie van een man die met veel moeite, en pijn in het hart, opschreef dat hij vanwege zijn slechte gezondheid op doktersadvies zijn ‘schönen Fortepiano um 200 Dukaten’ heeft moeten verkopen.

In het begeleidende boekje bij de cd met het werk van Ruzicka wordt nog zoiets gememoreerd waardoor Haydn boven elk aandoenlijk papa-gedoe is verheven. In 1794 laste de componist tussen de Bijbelwoorden ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ en ‘Mij dorst!’ van zijn bijna tien jaar oude Sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze enkele blazersakkoorden in die behoren tot het mooiste wat Haydn ooit heeft geschreven. Deze luttele drie minuten muziek vormen het uitgangspunt van Ruzicka’s werk voor symfonieorkest – los gezongen van de kruiswoorden, die bij Haydn overigens worden gesproken.

Het stuk begint en eindigt met in de strijkers de vier akkoorden van Haydn. Niet in de blazers dus, maar in een zetting waardoor de Sieben letzte Worte vooral bekend is geworden. Vier akkoorden, zoals Mozart zijn ouverture tot de Zauberflöte begint met drie klankblokken. In beide gevallen steekt hier natuurlijk een symbolische bedoeling achter: drie als heilig getal, vier voor de vier uithoeken van de aarde. De dood is bij Ruzicka direct al aanwezig, in een drietonig paukenmotief.

Opvallend is dat de statische klankvelden à la Ligeti in Ruzicka’s compositie al snel worden doorsneden met signalen. Eerst door een soort altaarbellen, die bij een eucharistieviering in de rooms-katholieke kerk klinken. Vervolgens door drie Ferntrompeten (trompetten achter het toneel). Tot tien (!) keer toe, zes en vier maal, klinken de inzetten van veraf, buiten de concertzaal, als was het een symfonie van Mahler. De trompet van de hoop doorklieft de ruimte, als de opstanding wordt aangekondigd door de tranen van de dood heen. Een dood die bij Ruzicka constant op de achtergrond aanwezig is, want vanaf maat 34 klinkt een steeds terugkerend trombonemotief, in de requiemmis traditiegetrouw het instrument van het Laatste Oordeel. Maar op het eind zijn het wél de Ferntrompeten die het laatste woord hebben!

Herplaatsing van een artikel uit Quadraatschrift jrg. 3 nr. 3 (maart 1999) n.a.v. de programmering van Ruzicka’s … Vorgefühle … (deel uit de Celan Symfonie, 1998) door Alice Coote (mezzosopraan) met het Nederlands Philharmonisch Orkest  o.l.v. Marc Albrecht in het seizoen 2015-2016: http://www.concertgebouw.nl/keuzeserie-nederlands-philharmonisch-orkest-0

Mozart anders bekeken

Pastor BurgosGisteravond overkwam mij hetzelfde als toen ik tijdens de Musikwochen 1991 in Luzern de laatste drie symfonieën van Mozart hoorde in een uitvoering door de Wiener Philharmoniker o.l.v. Lorin Maazel. Toen was het vooral de paukenist, nu hoboïste Miriam Pastor Burgos (zie afb.) die mij deden beseffen, dat Mozart vooral licht is. In de betekenis van een uitspraak van Schnitzler die ik voorin het ‘Portret van een muziekgenie’ van Wouter Paap schreef: ‘Tieffsinn hat nie ein Ding erhellt; Klarsinn schaut tiefer in die Welt.’

Niets ten nadele van de rest van het orkest, en van Vera Martinez (viool), Jürgen Kussmaul (altviool) en Stefan Metz (cello) die Pastor Burgos tijdens het concert in het kader van het Orlando Festival in de St. Janskerk in Maastricht begeleidden. Al mocht ik dat eerste van een collega bij het Oostenrijkse Muziek Informatie Centrum (MICA) in Wenen niet zeggen, want er zat geen één vrouw in het orkest en dat kon, vond hij, toch echt niet meer …

Die lichtheid viel meteen al in het begin van het Hobokwartet KV 370 op. Dat kwam niet alleen door de prachtige toon van Pastor Burgos, althoboïste van het Koninklijk Concertgebouworkest en in die hoedanigheid een verre opvolgster van mijn toenmalige hobodocent, Leo van der Lek. Maar ook door de wijze van articuleren die was zoals organist Kees van Eersel tijdens de studiedag Bach anders bekeken (24 mei 2014, St. Nicolaaskerk Purmerend) omschreef: ‘Articulatie mag je eigenlijk niet horen, maar moet je ervaren.’

Bij Pastor Burgos stond die articulatie volledig ten dienste aan de melodische opbouw van het stuk, met lichte en donkere accenten die ze erin aanbracht, prachtig kleurend met dan weer de viool en dan weer de altviool. Wat zeg ik: haar hele techniek, die fabelachtig is, stond in dienst van de muziek.
Hoe ze het voor elkaar speelde bij de beruchte hoge F (niet alleen de Koningin van de Nacht in de Zauberflöte ‘heeft’ er een!) weet ik niet, maar hij kwam er niet, zoals bij veel hoboïsten, ‘geperst’ uit, maar alsof ze een veertje wegblies. Zomaar, even, en ook dit magische moment was weer voorbij.

Het was zoals een vriendin van mij, één van de bezoekers van het Orlando Festival van het eerste uur, zei: ‘Ze weten toch altijd goeie musici te vinden bij Orlando.’ En dat is in dit geval zwak uitgedrukt. Hier hoorden we één van ’s werelds beste hoboïsten. Dat staat buiten kijf.