Umwertung aller Werte

Het is op deze blog, naar aanleiding van een beeld van de Vlaamse kunstenaar Johan Tahon aan de Landeskirche in Hannover, al eens eerder aan de orde geweest: de typologie van de blinde Synagoga.
Eerst uitgebeeld als een man, zoals Mozes, op een miniatuur in de bijbel van Moutier-Grandval (ca. 840). Hij staat voor Tenach en heeft een sluier voor de ogen, die wordt weggetrokken door één van de apostelen. Dat wil zeggen: hem is het heil nog verborgen en dat moet worden onthuld door de Ecclesia. Later werd het een vrouw, een dochter Sions, soms met niet alleen een blinddoek voor, maar ook nog eens met een kroon die van haar hoofd rolt, wetstafelen die uit haar handen vallen en een lans die is gebroken. Deze typologie gaat terug op de Bijbel: Klaagliederen 1:1 en 5:15-17. Dergelijke afbeeldingen of uitbeeldingen vinden we niet alleen in miniaturen en dergelijke, maar vooral als beelden aan de portalen van grote kathedralen: Straatsburg, Metz, Bamberg, Worms en andere.

Ik moest er weer aan denken, toen ik op de tentoonstelling The Institute of Ungoing Things in het Joods Historisch Museum (JHM) een werk van de Israëlische kunstenaar Uri Katzenstein (1951­–2018) zag. Katzenstein was beeldhouwer, performancekunstenaar, musicus, bouwer van geluidsmachines en filmmaker, en overleed helaas plotseling tijdens de laatste voorbereidingen van de expositie.
In het JHM staat, als onderdeel van de tentoonstelling, een vlaggendraagster als Umwertung aller Werte. Dat wil zeggen: de blinde Synagoga is, als een al dan niet bewuste referentie, onder handen van Katzenstein een trotse vlaggendraagster geworden, die – volgens de website en i-pads op de tentoonstelling, katzenstein.jck.nl (nr. 22) – ‘gespannen en alert op een voetstuk staat, dat speciaal voor haar is ontworpen.’ Het voetstuk doet denken aan de geometrische vormen van de toestellen die Katzenstein ontwierp (met name nr. 36) en die herinneringen oproepen aan kinderspeelgoed.
De tekst vervolgt: ‘Ze strekt één been achterwaarts om haar evenwicht te bewaren tijden de zware fysieke inspanning van het zwaaien van zelfbedachte vlaggen.’ Dat is een element dat overigens doet denken aan het standbeen uit de Griekse beeldhouwkunst, waar discuswerpers op die manier worden neergezet. De vlaggen doen denken aan de androgyne figuren (met name nr. 14) waarvan – ik citeer – ‘het onduidelijk is of de figuren zijn geschapen en adem is ingeblazen, of eerder een aftakelingsproces doorlopen en langzaam maar zeker instorten tot de dood erop volgt.’
De tekst bij nummer 22 vervolgt: ‘Ze kijkt omhoog, maar is geblinddoekt en communiceert dus met behulp van andere visuele middelen.’ Die blinddoek bestaat overigens uit een rode driehoek, die doet denken aan het symbool dat politieke gevangenen (zoals communisten, vrijmetselaars, verzetsstrijders) tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten dragen in de concentratie- en vernietigingskampen.
De conclusie op de website luidt: ‘De sculptuur kan worden gezien als een monument voor de vrouwen die in levensgevaarlijke omstandigheden moeten werken zonder ooit met de lauwerkrans van de overwinning of roem te worden getooid.’

Op deze manier is het kunstwerk van iets negatiefs (de blinde Synagoga) tot iets positiefs (een monument voor vrouwen) omgesmeed. Het omgekeerde komt bij Katzenstein echter ook voor: een gebedssnoer dat moslims gebruiken (misbaha) en is gemaakt uit verwrongen stukjes metaal (nr. 55-56), dat op die manier wil herinneren aan lijden en verlies. Of, wat genuanceerder, als een dubbelslag, goed en kwaad ineen gelijk de mens: Boedler is bijvoorbeeld ‘een door de kunstenaar bedachte samentrekking van Boeddha en Hitler. De sculptuur toont een superheld die is uitgedost met een semi-hitleriaanse, semi-chaplineske snor, gehuld in een jurk, verstijfd in de pirouette van een ballerina. Tel al deze elementen bij elkaar op en je krijgt de kunstenaar zelf.’ Of een beeldje van een als altijd dik gebuikte boeddhistische monnik, symbool van vriendelijkheid, waarop Katzenstein de haardracht en snor van Hitler schilderde. Of – tenslotte – een boksbeugel waarop aan de ene kant GOD staat en aan de andere kant DOG, het omgekeerde ervan. Zegen en vloek ineen.

Het is dan ook te eenvoudig om te willen zeggen dat Katzenstein met de oude man uit Shakespeare’s Macbeth wil zeggen: ‘God’s benison go with you, and with those that would make good of bad and friends of foes!’ Een adagium met Bijbelse proporties, van vloek die tot zegen verkeert als in het verhaal over de ezel van Bileam in Numeri. Maar het heeft er wel de schijn van. En dat stemt hoopvol, als iets om aan te werken zodat het werkelijkheid wordt.

 

De tentoonstelling is te zien t/m 24 februari 2019.
De afbeelding is ontleend aan genoemde website.

Maya-expositie in Assen

Maya'sHet Drents Museum bereidt een bijzondere archeologische tentoonstelling voor: een grote Maya-expositie van maart tot september 2016.
Circa 150 objecten uit Midden-Amerika zullen te zien zijn in Assen, dus niet uit collecties van Europese musea, maar van de bron (Mexico en Guatamala) zelf. Bijna alles wat in 2016 in Assen te zien zal zijn, is niet eerder in Europa te zien geweest.
Ter gelegenheid hiervan herplaats ik hier een artikel over de Maya’s dat ik schreef voor In formatie (juli/augustus 1998).

Van 24 september-24 december 1993 was in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel de expositie ‘Maya-Metropolen’ te zien. Een schitterende én schokkende tentoonstelling tegelijk.
Schitterend was vooral het pottenbakkerswerk uit de laat-klassieke periode (ca. 1000 na Chr.). Dit werk raakte het wezen – was een Ding an Sich op de manier zoals ik dr. Chana Safrai dat eens heb horen omschrijven: als iets dat kleur geeft aan het bestaan.

Schokkend waren vooral de vele beeldjes van verminkte mensen, mensen met voorhoofden die vanaf de geboorte, als het voorhoofd nog week is, waren ingedrukt. ‘De Maya’s waren wreder dan wij denken’, meldde een televisiedocumentaire die in de tentoonstellingsperiode door de BBC werd uitgezonden.
Maar het waren niet alleen de verminkte voorhoofden die aan het denken zetten. Het waren ook de beeldjes van mismaakte mensen die, op een andere manier dan het pottenbakkerswerk, indruk maakten.

Het is natuurlijk makkelijk om ‘de rijke verbeelding en creatieve vrijheid’ uit de klassieke Maya-periode te vergelijken met ‘het Westers naturalisme’ uit de gotiek en renaissance, zoals in de TELEAC-cursus ‘Op zoek naar de bronnen van onze beschaving’ werd gedaan. Van daaruit kun je de lijn doortrekken naar de talloze mismaakten die in dezelfde periode aan de westerse hoven tot vermaak dienden.

Komt daarmee de wereld van de Maya’s dichterbij? Op het eerste gezicht niet, want het blijft een vreemde wereld. En bovendien: ontdoe je met zulke en andere vergelijkingen, zoals met de pyramides van Egypte, de cultuur van de Maya’s niet van haar eigen waarde? Wat iets anders is dan cultureel relativisten doen: het zover gaan dat walgelijke praktijken uit een andere cultuur, of het nu gaat om voorhoofd- of clitorisverminking, boven elke veroordeling verheven worden geacht.

Maar in tweede instantie brengt zo’n vergelijking ons die vreemde wereld toch dichterbij. Was ook iemand als Donatello, de grote beeldhouwer uit de vroeg-renaissance, er niet op uit om mensen naturalistisch weer te geven, zoals de oude mannenkop in de Nasjonalgallerie van Oslo? Niet ‘mooi’, volgens onze door de Griekse beeldhouwkunst beïnvloede kijk op het menselijk lichaam, maar in alle waarachtigheid.

Misschien was dat het wel dat bij de Maya-kunst indruk maakte: mismaakte mensen als wezen-in-zichzelf, als Mensch en niet als mislukte afgeleiden. Wie zal het zeggen. Over ruim een jaar krijgen we in Assen een herkansing om onze geest te scherpen.

Naschrift                                                                   

In Assen (zie foto Ati de Zeeuw, links) speelt,
nadrukkelijker dan ik me van Brussel kan her-
inneren, maïs een grote rol, ook in de bijzondere
vormgeving van de tentoonstelling. Verminkte
mensen komen er niet of nauwelijks in voor,
of het zouden penisverminkingen moeten zijn
en de rol van het bloed dat daarbij vloeit. En
onthoofdingen die verliezers van een bepaald
balspel ten deel vielen. Van dwergen (kleine
mensen) wordt de haast goddelijke status
vermeld. Wat rest is een voor alles esthetische
indruk.