Leren, vieren en dienen

De Protestantse Kerk Nederland (PKN) doet momenteel onderzoek naar wat de meest geliefde liederen zijn. Quadraatschrift, het toenmalige tijdschrift van het Centrum voor leren en vieren (CLV) in Amsterdam, had destijds een Liedrubriek waarin hetzelfde werd gevraagd. Als redactievoorzitter/eindredacteur heb ik die rubriek ook een keer mogen schrijven. Ik koos toen voor Lied 272 uit het (toen) nieuwe Liedboek: ‘Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here’. Ik herneem die bijdrage hier niet, maar doe het nog eens dunnetjes over en vraag me zo’n kleine twintig jaar later af, of wat ik toen zo mooi vond aan dat lied, dit nog steeds zo ervaar.

Het lied werd in 1901 geschreven door de Franse predikant en latere hoogleraar in Parijs Wilfred Monod (zie foto links, 1867-1943). Hij stichtte tevens een Franciscaner orde voor protestantse leken, Tiers Ordre Protestante des Veilleur. Hij wordt gekenschetst als een mystiek theoloog, wat hem denk ik tekort doet, want hij was een niet alleen in het hart maar in zijn totale mens-zijn bewogen. Bewogen door wat er politiek en maatschappelijk om hem heen en in de wereld gebeurde. Met ontferming bewogen, zou ik willen zeggen. De kerk zou daarbij volgens hem een grote rol moeten spelen. De theologische faculteit van Parijs was dit niet met hem eens, en ontsloeg hem in 1929. Hij was toen twintig jaar hoogleraar praktische theologie geweest.

‘Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here’ is een lied van Monod dat als Gezang 324 werd opgenomen in het ‘oude’ Liedboek en (gelukkig) doorschoof naar het ‘nieuwe’ Liedboek (Lied 272). Dit lied is te danken aan Jan Wit (1914-1980), die als predikant van de Waalse gemeente in Nijmegen bekend was met het Franse kerklied.
De hiervoor benoemde tweeslag die Monods theologie kenmerkt (mystieke inkeer en politieke en maatschappelijke betrokkenheid) komt er duidelijk in terug en reikt elkaar de hand.

Gods aangezicht
Het eerste couplet geeft uiting aan die mystieke inkeer, hier betrokken op Jezus van Nazareths stille innigheid, op Jezus ‘die op een berg klom’, alleen was met God ‘die geest en waarheid zijt’. Overigens staat in het origineel niet ‘berg’ (montagne) maar woestijn (désert).
Ik zal nooit vergeten dat, toen ik problemen kreeg binnen de kerkenraad van de kerkgemeente waarbij ik me had aangesloten, de toenmalige predikant tegen mij zei, dat het in een dienst niet om al dan niet goed- of kwaadwillende gemeenteleden gaat, maar om het zoeken van Gods aangezicht, om Góds aanwezigheid.
Die aanwezigheid heb ik ervaren toen ik, op vakantie in Israël, enkele momenten in de woestijn vertoefde. Ik voelde me te moe om nog een stap te verzetten, maar mijn kamergenote – die daar al eerder was geweest – zette me ertoe aan éven aan de woestijn (letterlijk de achtertuin van ons hotel) te ruiken. Ik ben er haar nog steeds dankbaar voor.
Het raakte me diep en troostte me net zoals dit eerste couplet dat in diezelfde kerk werd gezongen op de eerste zondag dat ik de kerk bezocht, de eerste van de vele jaren die zouden volgen tot de narigheid begon en ik vertrok. ‘Als welkom’, zoals de toenmalige (een andere) predikant na afloop tegen mij zei. Hij had mijn bijdrage aan Quadraatschrift gelezen en gaf er een prachtig gevolg aan.

Uitgeputte schapen
Het tweede couplet volgt de lijn van het zich terugtrekken naar een eenzame plaats (Marcus 6:30), maar verbindt deze met Mattheüs 9:36: ‘Toen hij [Jezus] de mensenmenigte zag, voelde hij medelijden met hen, omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder’.
Ik heb al eerder aangegeven dat ook voor mij de tweeslag van Monod, en van andere theologen – zoals Dorothee Sölle – leidinggevend is. Ik ben dat des te sterker gaan voelen, toen ik van de toenmalige hoofdredacteur van het blad Kerk in Mokum met grote regelmaat werd gevraagd om juist aan de rubriek Diaconie bijdragen te leveren. De ontmoetingen die ik toen had met mensen die je gerust uitgeput en hulpeloos, maar ook heel krachtig kunt noemen, maakte diepe indruk op mij. Tot op de dag van vandaag.

Kaïn en Abel
Het derde vers verwijst naar het verhaal over Kaïn en Abel (Genesis 4:1-16), dat ook centraal staat in de opera Die ersten Menschen van de Duitse componist Rudi Stephan (1887-1915) die in het kader van het Holland Festival 2021 werd opgevoerd en ook via stream valt terug te zien: Kajin en Chabel. Feitelijk zet Stephan Chabel net zo vergeestelijkt neer als Monod wanneer deze spreekt van mystieke inkeer. Kajin is bij Stephan een man die ziek is van verlangen naar seksuele bevrediging. Bij Monod roept Abels bloed ‘nog steeds tot ons geweten,/ Wie ’t zingend overstemt is Kaïns deelgenoot’.

Het leed dat van de aarde schreit
In het laatste couplet lijkt Monod een samenvatting te geven van de eerste drie: de ‘Heiland op de berg, alleen met God zijn Vader’ en ‘’t leed dat van de aarde schreit’. Daaraan koppelt hij dan een oproep die tegelijk een bede is: ‘Maak uw kerk tot hoorder en tot dader’. In één Bijbels woord samengevat: dabar. Het is een verwijzing naar Jakobus 1:22-24, het Bijbelboek dat ik in diezelfde grote stadsgemeente in het leerhuis en als doorgaande lezing op zondag heb leren kennen en op waarde schatten. Leren, vieren én dienen. Deze drie.

De melodie
De melodie waarop dit lied is gezet, is van de Franse theoloog en componist Emmanuel Haien (zie foto rechts, 1896-1968). Hij schreef onder meer een studie over de gregoriaanse oorsprong van de Geneefse psalmwijzen. Een lijn die je nog verder terug door kunt trekken, naar joodse melodieën.
Haiens melodie gaat hand in hand met het ingetogen karakter van de tekst. Oorspronkelijk stond de melodie (zie het ‘oude’ Liedboek) in e kl.t., wat dit nog benadrukt en (o toeval) tevens mijn lievelingstoonsoort is, maar nu is hij een toon lager gezet (d kl.t.), wat het accent wellicht meer legt op de maatschappelijke betrokkenheid van de tekst, wat ook nog eens wordt benadrukt door de 4/4 in plaats van 2/4-maat.
Kenmerkend zijn voorts de gepuncteerde noten (melodieregels 2 en 4), waar tekst en melodie als het ware even pauzeren, even inhouden. Het doet denken aan de onvergetelijke manier waarop Frans Brüggen wel eens inhield in Bachcantates waar tekst en muziek van een ingetogenheid uiten (bijvoorbeeld BWV 8). Op deze manier is de eenheid van Monod ook in de muziek terug te vinden.
Het is een lied dat gaandeweg je leven steeds meer gaat zeggen. Een lied om nog steeds lief te hebben, zoveel jaren na mijn eerste stukje hierover in Quadraatschrift.

 

Link naar tekst, melodie en gezang: https://www.youtube.com/watch?v=wO7THYgEMdg

Sleutelen aan het DNA

Op het eerste gezicht hebben ze niets met elkaar te maken: het klappen voor onze zorgverleners tijdens de eerste coronagolf en de schuldbelijdenis van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) voor de houding van de kerken voor, tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog, maar bij nader inzien valt er een wrang verband te ontdekken. 

Applaus
A.F.Th. van der Heijden heeft in zijn roman Mooi doodliggen (uitg. Querido, 2018) een essay-achtig hoofdstuk opgenomen over het fenomeen ‘klappen’ (hoofdstuk XL). ‘Mensen’, schrijft hij, ‘zijn verzot op applaudisseren, en ze klappen liever voor een ander dan zelf de ovatie in ontvangst te nemen. Ze zijn nu eenmaal geboren met twee handen, en zolang ze niet aan parkinson lijden, passen die als schelphelften op elkaar’. Het voelt goed, klappen: ‘actief deel te hebben aan dat machtige applaus! die dankbare ovatie! dat collectieve, luidruchtige totaalcompliment!’ Tot zover over het applaus.

Schuldbelijdenis
De PKN heeft op de zondag aan de vooravond van de Kristallnacht (9 op 10 november 1938), bij monde van scriba René de Reuver in de Rav Aron Schuster synagoge in  Amsterdam een verklaring, een schuldbelijdenis uitgesproken. Hierin wordt gesteld, dat de kerk voor, tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog tekort heeft geschoten. Dat voelt voor sommigen goed, voor anderen – met name kinderen van verzetsmensen – op voorhand niet, hoewel rabbijn ir. Ies Vorst tijdens zijn indrukwekkende toespraak een naam uitsprak, die voor mij voelde als stond hij voor velen: die van ds. Bos uit Rijsbergen.

DNA
En nu komt de overeenkomst. Van der Heijden spreekt op een gegeven moment over het DNA, waaraan Grigori, het hoofdpersonage in zijn roman, wat zou willen ‘versleutelen en het zo de wereld uit helpen’. Trudie van der Spek, woordvoerder van de werkgroep Vanuit Jeruzalem, heeft het in een ingezonden stuk in Trouw (31 oktober jl.) over het DNA van de kerk: over foute theologie die ‘in de 21ste eeuw het DNA van de kerk [is] gaan heten’. Wat heet: die anti-judaïstische theologie is nog steeds niet verdwenen, antisemitisme ook niet; René de Reuver sprak in dit verband over het zondigen tegenover God en de mensen, al zou een jood dat net andersom zeggen.

Te vaak hoor je het nog open en bloot vanaf de kansel of lees je het terug in een boek van een theoloog van wie je het op het eerste gezicht niet verwacht. Ik schrik er elke keer nog steeds van. Het was de reden voor een inmiddels overleden vriendin om destijds de kerk te verlaten, en dat kan ik begrijpen.

Woorden én daden
Met andere woorden: je kunt wel heel hard klappen voor het zorgpersoneel, – je kunt wel schuld belijden (het zijn géén excuses, zoals de historicus Wim Berkelaar tijdens een tv-uitzending van Jacobine op 2 meende), maar als je er niet naar handelt, is het hooguit een aanzet. Zolang het zorgpersoneel geen cent méér krijgt, in de maling wordt genomen door feestvierende mensen die alle coronaregels aan hun laars lappen, – zolang er zondags op de preekstoel, in boeken en artikelen nog steeds ideeën leven zoals over de jaloerse, wraakzuchtige God van Tenach en de liefdevolle God van de Evangeliën, alsof er twee zouden bestaan: een joodse en een Christelijke, dan gaat er iets fout.[1]

Aanzet
Het begin is er, en op het indrukwekkende moment van uitspreken van de schuldbelijdenis hadden zo’n 630 mensen ingeschakeld op de livestream door het Centraal Joods Overleg (CJO).

Het is een aanzet, waar het CJO bij monde van de voorzitter, Eddo Verdoner, blij mee is. ‘Het is een mooi en welkom gebaar van vriendschap’, aldus Verdoner, die vond dat de kerk een stap heeft gemaakt.
Een begin, een aanzet, en stap, want deze woorden moeten worden gevolgd door daden; dat is nu eenmaal een eenheid: dabar (woord én daad in het Hebreeuws). Woorden moeten gebeuren. Zo zit dat Bijbels gezien nu eenmaal in elkaar.

Een aanzet om, – zoals ds. Ad van Nieuwpoort in diezelfde uitzending op 7 november jl. van Jacobine op 2 terecht zei -, te helpen voorkomen dat het wéér gaat gebeuren. Dat kan alleen als de kerk, net als Grigori wilde, gaat sleutelen aan zijn DNA. Dat is de opdracht die er nu ligt.

Link naar de volledige tekst van de verklaring: https://niw.nl/kristallnachtherdenking-verklaring-van-de-protestantse-kerk-in-nederland-over-erkenning-van-schuld/ 

 

[1] Zie bijvoorbeeld een artikel van Wim Berkelaar: https://www.trouw.nl/nieuws/het-ethisch-reveil-van-albert-camus~baaf87f5/ waarover ik met hem een felle discussie op twitter heb gevoerd, want ik mag en kan hierover niet zwijgen. Vergelijk met mijn blog over diezelfde Camus: https://elsvanswol.nl/een-vergeten-aspect-van-albert-camus/ Inclusief literatuurverwijzingen.

 

 

Wanneer de sjofar klinkt

Naar aanleiding van het overlijden van de cultuurfilosoof en schrijver George Steiner,
3 februari jl., plaats ik hier een oorspronkelijk voor
Quadraatschrift (maart 2004) geschreven column in een iets verkorte en aangepaste vorm. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

De laatste zin van Ludwig Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus luidt: ‘Waarover men niet kan spreken, moet men zwijgen’. George Steiner heeft de filosoof na het verschijnen van zijn boek geantwoord, dat er altijd een joods alternatief is geweest: ‘Waarover men niet kan spreken, moet men zingen’. Waarmee hij stond in de traditie van het chassidisme, de joodse mystiek die aan muziek (mét maar ook zonder woorden, zoals de nigun) altijd een grote rol toekent.

Of, en hoe, Wittgenstein op Steiners antwoord heeft gereageerd, weet ik niet. Maar een vondst door Michael Nedo, directeur van het Wittgenstein Instituut, vormt wellicht ‘het’ antwoord, neergekrabbeld op een notitieblok: vier maten muziek van Wittgenstein zelf. De componist Anthony Powers heeft die onderhavige maten met als aanduiding Leidenschaftlich beschreven als: ‘Het is de voortzetting van een onvolledige zin, alsof hij was begonnen iets te zeggen, maar niet de woorden vond om het te beëindigen en zich tot muziek wendde’. Inderdaad – waarover men niet kan spreken, moet men zingen of van spelen.

Ook in de opera Moses und Aaron van Arnold Schönberg (zie afb. rechts) neemt de muziek het over als de stem verstikt.[1] Het orkest houdt dan op met spelen, op de violen na die unisono (eenstemmig), als symbool van het Sjema Israël (Deut. 6:4), de eenheid weergeven: ‘Een erkenning (zoals wij die ook vinden bij Kafka, Broch, Adamov) van het feit dat woorden falen’, aldus Steiner.

Volgens sommigen is in den beginne (in principe) het Woord (Joh. 1:1). Daarin meldt zich Eén die ons beweegt en in beweging zet. Woord – gesproken of gezongen, of alleen in het hart wanneer het instrumentaal wordt gespeeld – en daad vormen vanaf dat moment een eenheid (dabar), net als ethiek en esthetiek, gevoel en ratio, lichaam en geest. Want wat deze polen bij uitstek op een heilzame manier bij elkaar brengt, is fiducie in de toekomst.

Als de trompet, de sjofar, in Beethovens derde Leonore-ouverture, die van achter het toneel een glimp van Gods Koninkrijk laat horen en zegt/zingt/speelt dat waar het – om Spinoza te citeren – werkelijk om gaat vrijheid is.

 

[1] Zie ook mijn blog Muziek als betekeniscode (13 oktober 2015): https://elsvanswol.nl/muziek-als-betekeniscode/

Lees verder over George Steiner: https://www.filosofie.nl/nl/artikel/30041/george-steiner-ook-ik-kan-niet-zonder-hoop.html?utm_source=redactioneel&utm_medium=email&utm_campaign=redactioneel-05-02-2020

Twee verschillende taalspelen

Op 19 maart 2016 hield Paul Juffermans (foto rechts), die ik altijd graag mag horen spreken, een lezing voor de Vereniging Het Spinozahuis ‘over de vermenging en scheiding van theologie en politiek’ in Spinoza’s Theologisch-Politiek Traktaat (TTP). Tijdens de a.s. studieweek van de Vereniging, 23 t/m 27 juli in Barchem, staat het onderwerp eveneens op de rol. Ook in zijn proefschrift (in een handelseditie in 2003 uitgegeven door Damon) had hij al een onderzoek gedaan ‘naar de verschillende betekenissen van religie in het oeuvre van Spinoza’.
Nu kwam, als nummer 112 van de Mededelingen vanwege het Spinozahuis, Juffermans’ studie over ‘Spinoza’s dubbele deconstructie in het Theologisch-Politiek Traktaat’ uit. Veel zal de lezer daarvan inmiddels bekend voor komen, maar voor wie dat niet geldt, hier een bespreking.

Juffermans geeft in zijn inleiding aan, dat de TTP uit twee delen bestaat: een theologisch en een politiek deel. In het eerste deel gaat het over de scheiding tussen filosofie en theologie, in het tweede over wat Juffermans noemt de  ‘deconstructie van de kerk als een zelfstandig politieke macht van de staat’.

In het eerste deel gebruikt Spinoza filosofische en theologische begrippen door elkaar, waarbij het volgens Juffermans diens bedoeling is ‘de betekenis van theologische termen’ te ontmantelen. Het gaat immers om ‘twee waarheidsdomeinen, die van de rede aan de ene kant en die van de openbaring en het geloof aan de andere kant’. Daaruit volgt ‘de deconstructie van de kerk als zelfstandige politieke macht’.

Juffermans onderkent een paradox in deze scheiding. Hij wijst daarbij op ‘voor de rede ontoegankelijke attributen uit het portret van God’.  Hij doelt daarbij op de voorstelling van God als bijvoorbeeld barmhartig en rechtvaardig, voorbeelden die hij verderop noemt. Spinoza erkent wat de filosofie betreft alleen de rede, en voor de theologie vroomheid. Dat laatste houdt moreel handelen in, waarmee Spinoza in feite – voeg ik toe – aansluit op het joodse denken en het Hebreeuwse woord dabar dat zowel woord als daad betekent.

Juffermans stuit hierbij op een paradox, die – vul ik ook hier aan – overigens al in de Bijbel voor komt bij bijvoorbeeld het begrippenpaar chèsed ve emet (genade en waarheid), respectievelijk een theologisch en een filosofisch begrip in de betekenis die Spinoza er in zijn sensus verus (authentieke betekenis) aan zou hechten, hetgeen hij in een brief aan Willem van Blijenbergh ‘twee verschillende taalspelen’ noemt: ‘narratieve taal en die van definities, begrippen, bewijzen en redeneringen’.
Daarom kan de theologie niet dienen als grondslag voor het ontwikkelen van politieke filosofie. Laat staan dat de kerk een zelfstandige politieke macht kan vormen, een staat binnen een staat.

Juffermans komt tot wat hij noemt ‘Enkele conclusies’. Hij stelt dat ‘Spinoza (…) de “waarheid” van de godsdienst’ situeert ‘op het morele vlak’ en dat ‘men hier de betekenis van de term (…) zou moeten omschrijven als morele waarachtigheid’. Om echter in de volgende conclusie te stellen dat ‘door de deconstructie van de theologie als domein van waarheid en haar herleiding tot een praxis van vroomheid’ de grondslag van een theologische twist als tussen remonstranten en contraremonstranten in Spinoza’s tijd wordt ontnomen.

Wanneer Juffermans stelt dat Spinoza door de scheiding van kerk en staat in twee zelfstandige domeinen, ‘zich bij uitstek een modern filosoof toont’, zou ik graag dóór willen denken: de kerk is dan weliswaar geen staat binnen de staat, en valt wanneer bepaalde rituelen in strijd komen met de wet terecht onder het staatsgezag, maar al in de tijd van Spinoza waren er predikanten die zich verzetten tegen de slavernij en heden ten dage als Vluchtelingenkerk, als opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers, is het een groot goed wanneer de kerk zich tegen het wanbeleid van de staat kan keren. God zij dank, zou ik zeggen.

Met alle respect voor ‘het behoud van al die verworvenheden en vrijheden, aan het ontstaan waarvan zij [Spinoza en andere tolerantiedenkers uit de tijd van de Verlichting]  een belangrijke bijdrage hebben geleverd, aldus Juffermans, denkend aan de vrijheid van godsdienst en meningsuiting: het zou toch leuk zijn als Ruben Endedijk en Michiel Zonneveld ook wat het laatste aspect betreft in de huid van Spinoza kropen en hem daarover interviewden, zoals zij dat onlangs deden met betrekking tot de klimaatverandering (in: Filosofie Magazine, juni 2018, p. 12-13). Ik ben benieuwd wat daar dan uit zou komen.

Niet gehinderd door enige kennis

Bibliotheek EnschedeDenkers zeggen dat je voorzieningen zo dicht mogelijk bij mensen moet brengen. Doeners willen hier en daar  in het land bibliotheekfilialen schrappen.

Denkers zeggen dat je aan volksverheffing moet doen. Doeners willen Volksuniversiteiten hun subsidie afnemen.

Denkers zeggen dat je bed, bad en brood moet bieden. Doeners korten op schuldhulpverlening en daklozenopvang.

Denkers zeggen dat zorg toegankelijk moet zijn voor kwetsbare groepen. Doeners kopen geen zorg meer in voor kleine klinieken.

Denkers denken een Bibliotheekwet uit. Doeners in gemeenten draaien bibliotheekwerk de nek om, en kunnen dit doen omdat de wet de bibliotheek in gemeenten niet beschermt en alleen basisvoorwaarden verwoordt: http://www.debibliotheken.nl/belangenbehartiging/bibliotheekwet/naar-een-bibliotheekwet/
Wat is die wet dan waard?

Denkers zeggen dat we in Nederland wel degelijk racisme kennen, dit onder ogen moeten zien en er wat tegen ondernemen. Doeners roepen voor hun beurt en menen dat dit onmogelijk is in een land als Nederland.

Denkers hebben een geheugen dat ver terug gaat en een toekomstperspectief, doeners kijken niet verder dan hun neus lang is.

Denkers zeggen: woorden en daden vormen een eenheid, zoals het Hebreeuwse woord dabar ons leert. Doeners zeggen zonder een moment na te denken: ‘Geen woorden maar daden.’

Denkers zeggen: laat je verrassen door de liturgie. Doener gaat de gemeente voor in een gebed in de voetsporen van de PVV. Verrassend of wat anders?

De vraag is dan: wat kan ik bijdragen aan het doen kantelen van deze beelden?