Halve waarheden

De leader bij het interview dat Joël De Ceulaer had met de Franse cognitief wetenschapper Hugo Mercier (in: De Morgen, 23 februari 2020, zie foto) komt op mij vreemd over: ‘De meeste Duitsers’, citeert de krant Mercier, ‘hadden een afkeer van nazipropaganda’. Mijn haren gingen overeind staan: en van de daden die daaruit volgden dan? Hoe zit het daarmee?[1]

Ook in de tekst zelf stopt hij bij de geciteerde uitspraak, die zelfs de kop boven het interview werd. Dat is vreemd, voor een pragmaticus, waarvan Bert Keizer (in: Trouw, 10 juli j.l.) zo’n rake definitie gaf: ‘Zij willen het geloof in een waarheid onmiddellijk koppelen aan wat het uitmaakt in je handelen’. Het Angelsaksische pragmatisme heeft immers, door toedoen van onder anderen Bruno Latour, ook in Frankrijk wortel geschoten.

Ook op een andere plaats in het interview laat Mercier dit half na. Hij stelt dat, ‘als je wil weten waar het antisemitisme het felst was tijdens de jaren dertig, je moet kijken naar de regio’s waar in de veertiende eeuw de meeste pogroms plaatsvonden’.
Pragmatisme met terugwerkende kracht, zou je kunnen zeggen. Maar hoe verklaart hij dan dat in een land als Nederland, waar geen pogroms hebben plaatsgevonden, relatief veel joden zijn weggevoerd? Temeer daar hij niets moet hebben van het narratief ‘dat mensen gehoorzaam’ zijn.

Natuurlijk, er zitten ook rake observaties in dit interview. Bijvoorbeeld over het verschil ‘tussen intuïtief in iets geloven, en reflectief in iets geloven’. Het eerste heeft invloed op je gedrag, het tweede niet.
Een raak voorbeeld daarvan geeft Hasan Nuhanovic in zowel zijn boek Briefkaarten uit het graf als in zijn recente De tolk van Srebenica. Gebrek aan kennis, meent hij, leidt tot wat hij gevoelsmatige oordelen noemt en dien ten gevolge tot geen actie ondernemen. Dat geldt niet alleen voor de Verenigde Naties, maar ook voor Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, die Dutchbat in de kou lieten staan.

Niet dat niet tot actie overgaan, hoe kwalijk ook, uiteindelijk altijd verkeerd hoeft uit te pakken. De Belgisch-Rwandese politicoloog Olivia Rutazibwa geeft in een interview met Warda El-Kaddouri (in: De Groene Amsterdammer, 9 juli j.l.) een voorbeeld: ‘Tijdens de genocide in 1994 greep de internationale gemeenschap niet in, waardoor het land een sterk gevoel van zelfredzaamheid heeft ontwikkeld. Rwanda aanvaardt nog hulp, maar ze bepalen zelf de voorwaarden. Dat creëert een ander soort machtsdynamiek.’

Of, zoals de Zuid-Afrikaanse schrijver en wetenschapper Panashe Chigumadzi in een interview met Claire Gargard (in: Wordt vervolgd, juli/augustus 2020) zegt: ‘De primaire rol van het Westen zou moeten zijn om het gesprek over het verleden aan te gaan en herstelbetalingen te doen daarvoor. Zij besluit met: ‘Afrika is niet alleen de toekomst voor mij. Ze is het verleden, het heden én de toekomst.’

Als we zo de helft van het pragmatische verhaal van Hugo Mercier – althans in het aangehaalde interview – mogen aanvullen, dan weer richting verleden, dan weer in het heden, maar altijd met het oog op een hoopvolle toekomst (wat hebben we ervan geleerd?), dan is het goed; dan zijn het geen halve waarheden meer.

Link naar het interview met Hugo Mercier: https://www.demorgen.be/nieuws/de-meeste-duitsers-hadden-een-afkeer-van-de-nazipropaganda-cognitief-wetenschapper-hugo-mercier~b0f1fc32/

[1] Gerko Tempelman wees op dit interview in het kader van de cursus ‘Fake-nieuws en de feiten’ van HOVO Amsterdam (juni-juli 2020 via ZOOM).
Foto van Hugo Mercier afkomstig van diens website.

Hard hout

In Filosofie Magazine (oktober 2018) staat een column van Thijs Lijster, universitair docent kunst- en cultuurfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen (zie foto, afkomstig van de RUG) onder de kop ‘Hard feit?’ Hij stelt dat er een roep is naar de Waarheid en een afkeer van ‘relativisten en sociaalstructivisten- en deconstructivisten als Rorty, Latour en Derrida’.

Lijster moet denken aan een boek dat hij in zijn studententijd las: Death and Furniture van de hand van Derek Edwards, Malcolm Ashmore en Jonathan Potter. De titel verwijst naar de twee wapens van een realist: het slaan en kloppen op meubels (‘BAM! Kijk, deze tafel is toch echt – een “hard” feit’) en de dood (‘Als je van een berg springt, ben je toch gewoon dood?’).

De drie auteurs laten ‘echter zien dat geen van deze argumenten de constructivist van zijn stuk zal brengen’, aldus Lijster. Het gaat om argumenten. ‘De tafel op zichzelf is geen weerlegging van het relativisme; die moet daarvoor eerst opgetuigd worden met betekenis, een betekenis die de realist eraan geeft (de tafel “betekent” hardheid’).’ Het andere wapen, de dood, laat ik hier rusten.

Ik moest toen ik deze column, die eindigt met de constatering dat we zelf de feiten moeten maken, hetgeen ‘onderzoek, onderhandeling, overtuiging’ vergt, denken aan een verhaal dat ik enkele weken terug hoorde. Het ging over een cursus waarin jonge kinderen werd geleerd, dat een stuk hout helemaal niet zo hard hoeft te zijn als het er uitziet. De kinderen werd geleerd dat ze, met geloof in zichzelf, een stuk hout zomaar doormidden kunnen slaan. Ze mochten niet eerder van de cursus af, als ze het niet op z’n minst een keer was gelukt.

Hout staat hier net zomin als de tafel bij Lijster voor hardheid. Ook hier werd het stuk hout opgetuigd met een betekenis die eraan werd gegeven. Maar dan een andere dan in de filosofie. Namelijk die van het geloof, in eerste instantie in zichzelf maar misschien – begreep ik – ook steeds wel een stapje verder: geloof in datgene dat áchter het stuk hout ligt, namelijk vertrouwen (pistis in het Grieks, emoena in het Hebreeuws). ‘Een ander register, een andere dimensie’ noemde Beatrice de Graaf het (bij De wereld draait door, 8 oktober jl.). Het is ‘de hoop op datgene dat je niet kunt weten, maar waarop je vertrouwt’.

Zou dat het verschil zijn tussen de houten tafel en het stuk hout op de tafel? Tussen filosofie en geloof? Het zou zomaar kunnen.

https://www.filosofie.nl/nl/artikel/50115/thijs-lijster-hard-feit.html

Florentijn van Rootselaar – Filosofisch veldwerk

Filosofisch veldwerk : grote filosofen van nu over leven in barre tijden / Florentijn van Rootselaar ; met een
voorwoord van Stine Jensen. – Utrecht : Klement, [2018]. -127 pagina’s ; 22 cm. – Interviews eerder
verschenen in gewijzigde vorm in Trouw en Filosofie Magazine. ISBN 978-90-868723-2-9

De titel van deze vijftien gebundelde interviews, die eerder in Filosofie Magazine en dagblad Trouw verschenen, is raak gekozen. Het betreft namelijk niet alleen veldwerk van de auteur, eindredacteur van Filosofie Magazine en jurylid van de Socrates Wisselbeker, maar ook van de geïnterviewde filosofen, die stuk voor stuk komen met een nieuw perspectief of opvatting over de klimaat- en andere problemen van onze Aarde en onze tijd, zoals fake news. Dat geeft de interviews een gemene deler, hoe uiteenlopend de denkers, dertien mannen en slechts twee vrouwen, ook zijn. Onder hen Zygmunt Bauman en Martha Nussbaum (onder de noemer ‘Vloeibare
wereld’), Bruno Latour en Peter Sloterdijk (‘Wereldcrisis’), Roger Scruton en Michael
Puett (‘Betoverde wereld’). Voor een lezerspubliek dat ook inziet dat we er – opvallend
uit de mond van filosofen – met louter rationeel denken niet komen; we hebben ook
verbeelding en verhalen nodig. Aan dit boek is een website gelinkt: www.filosofie.nl/veldwerk. Een belangwekkend boek voor iedereen die het beste voor
heeft met de alleszins bedreigde Aarde en de problemen die daarmee samenhangen.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Bruno Latour – Wij zijn nooit modern geweest

latour_wij-zijn-nooit-modern-geweestWij zijn nooit modern geweest : pleidooi voor een symmetrische antropologie / Bruno Latour ; vert. Joep van Dijk en Gerard de Vries. – Amsterdam : Boom, 2016. – 248 pagina’s ; 20,5 cm
ISBN 978 90 8953 772 0

Lezers die zich niet laten weerhouden door bijvoorbeeld de eerste hoofdstuktitel (‘De proliferatie van hybriden’) worden beloond met deze herziene editie van de Nederlandse vertaling van één van de hoofdwerken van de Franse wetenschapsfilosoof Bruno Latour (1947). In deze uit 1991 daterende studie, die nog niets aan actualiteit heeft ingeboet, onderzoekt de auteur het begrip ‘modern’ (premodern, modern, postmodern) in relatie tot natuur en cultuur. Volgens hem is er nooit sprake geweest van (onder)scheiding, contradictie, spanning of (hyper)incommensurabiliteit tussen beide polen. Latour doet een oproep aan de mens om zich zó om te vormen, dat er plaats wordt ingeruimd voor hybriden, zoals robots. Hij doet dit op een eigenzinnige en helaas niet altijd even toegankelijke manier. De tekst wordt aangevuld met kwadranten en andere figuren.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Bruno Latour en John Rädecker

John Raedecker_Nationaal MonumentOp dit moment lees ik het pittige Wij zijn nooit modern geweest van de Franse filosoof Bruno Latour (1947). Hiervan is recent een nieuwe Nederlandse vertaling uitgekomen, in de serie ‘Boom Klassiek’. Het boek interfereert met een tentoonstelling die ik in dezelfde tijd bezocht: ‘Wonen in de Amsterdamse School’ in het Stedelijk Museum (nog t/m 26 augustus 2016).

Latour beschrijft de verhouding tussen natuur en cultuur. Moderne mensen denken volgens hem dat ze onderscheid tussen beide kunnen maken, maar in de praktijk is dat niet zo, want één en ander loopt voortdurend door elkaar.

Ik moet denken aan de beelden van John Rädecker (1885-1956) die ik in het Stedelijk zag. Hij behoorde tot De Nieuwe Kring, beeldhouwers en letterkundigen die de moderne samenleving bekritiseerden waarin de cultuur een steeds belangrijker plaats boven de natuur in ging nemen. Die kritiek valt uit zijn beelden af te lezen. Hij legde een voorliefde aan de dag voor hybride figuren, tussen mens en dier op een manier die voor die tijd ongekend was.

Ik lees in Latours boek (oorspronkelijk uit 1991) over de antimodernen, die ‘glashard geloven dat het Westen de wereld gerationaliseerd en onttoverd heeft, dat het de maatschappelijke werkelijkheid volgestopt heeft met koude en rationele monsters (…) en dat het de premoderne kosmos voorgoed heeft omgevormd tot een mechanische interactie van zuivere materie. Maar de antimodernen zien daar een ongeëvenaarde catastrofe in, en niet, zoals de moderniseerders, een reeks glorieuze, zij het pijnlijke veroveringen. De modernen en de antimodernen delen tot op de komma alle overtuigingen van elkaar.’

Dat geldt ook voor Rädecker, die na zijn aan de Amsterdamse School verwante werk (rond de jaren twintig) lid werd van de kunstenaarsvereniging De Brug, naar voorbeeld van Die Brücke in Duitsland. Hij stond toen voor een overgang tussen tussen natuur en cultuur.
Ook naar werk uit deze periode kijkend, en ondertussen het boek van Latour lezend, valt op dat één op één kan worden vertaald. Bijvoorbeeld wanneer Latour schrijft: ‘Wat doen de antimodernen (…)? Ze nemen de moedige taak op zich te redden wat er te redden valt: de ziel, de geest, de emotie, de interpersoonlijke relaties, de symbolische dimensie, de menselijke warmte, lokale bijzonderheden, de hermeneutiek, de marges en de periferieën.’

Latour concludeert dat de verdediging van die marges aan de randen van natuur en cultuur het bestaan van een totalitair centrum veronderstelt. Mijn gedachten gaan naar Rädeckers beelden aan het Monument op de Dam van J.J.P. Oud (zie foto), en ik kan alleen maar concluderen dat hij gelijk heeft, al relativeert hij het zelf: ‘Als [die] totaliteit een illusie is, dan is het houden van lofredes op de marges nogal belachelijk.’ Het zij zo.
Door een bezoekje aan het Stedelijk, en het lezen van Latour, ben ik Rädeckers werk opeens meer gaan begrijpen en waarderen. Het kan verkeren.

http://stedelijk.nl/tentoonstellingen/amsterdamse-school