Rebels en dwars

In de rubriek ‘Mijn favoriet’ (NRC Handelsblad) las ik over iemand die een kunstwerk van Hugo Tieleman kocht. Hij let, schrijft hij, bij zijn aankopen er altijd op of het werk harmonie heeft, ‘zoals muziek geen dissonanten mag hebben.’ Oké, dat is zijn opvatting. Maar net zomin als het leven altijd harmonieus verloopt, net zo goed mag – of moet misschien wel – muziek op z’n tijd dissonanten hebben om dit uit te kunnen drukken. Rebels en dwars, als het thema van de Boekenweek dit jaar, waarin terecht een schrijver als Gerrit Komrij (weer) aandacht krijgt.

De rubriek speelde een dag later nog door m’n hoofd. Eerst bij een grote boekwinkel in de stad, waar tussen de ramsj een piano staat (of liever: stond, want hij is weg), met een zitje ernaast – om wat te lezen, te mijmeren of naar de pianomuziek te luisteren. Een sjofel uitziende, oudere heer in regenjas, model Carmiggelt, nam achter de piano plaats en probeerde wat toetsen in allerlei registers uit. Over de hele omvang van het klavier: ping, ping, ping. Als een atonale melodie.

Het schijnt dat Beethoven altijd ritueel met zijn handpalmen over de toetsen wreef voor hij begon,
en daar is wel wat voor te zeggen.
(Christiaan Weijts)

Beethoven – een rebelse en dwarse man, zo gaat hij door. Toen, opeens, op het moment dat ik de hoop al een beetje had opgegeven, speelde hij vloeiend achter elkaar wat jazznummers. Bijna was hij uit het dagelijks leven gevallen, maar hij hernam zich, zonder acht te slaan om de mensen om hem heen.

Ik ben niet mooi meer,
ik heb in het gesticht gezeten,
mijn vingers staan stijf van de medicijnen,
en toch ga ik een blues spelen op de piano
(Rogi Wieg)

Ik verliet de boekwinkel en liep naar het theater waar studenten van de Theater-vooropleiding Amsterdam een stuk van Shakespeare zouden spelen: Troilus en Cressida. Een van de studenten zat in een ochtendjas met tijgerprint achter een piano en speelde erop, tussen de bedrijven en zijn rol als Hector door; zoals we van oorlogsmisdadigers weten dat ze graag piano speelden. Tegen het eind van het toneelstuk zegt hij dat zijn dagtaak is gedaan, en de avond goed doet:

Zwaard, rust, je bent verzaad van dood en bloed.

Met een klappertjespistool wordt Hector gedood. Hij valt van de pianokruk, random wat toetsen aanrakend. Wanneer hij uit de tijd valt, de eeuwigheid in, klinkt weer een atonale melodie. Ping, ping, ping.

de rest zijn
afgevallen noten
die aan het

behang zijn
blijven plakken
(Henk Knibbeler)

Dissonanten. Zoals het leven op z’n tijd zelf, maar het bestaat wel

een geluidloos, teder akkoord
dat alle dissonanten samenvoegt
(Peter Handke)

En dat zegt een van de meest rebelse en dwarse denkers uit de vorige eeuw. ‘Liever dwarsliggen dan gemakkelijk scoren’ luidt de kop boven een recente recensie van zijn experimentele werk op Literair Nederland: https://www.literairnederland.nl/recensie-peter-handke-de-angst-van-de-doelman-voor-de-strafschop/

 

Deze blog verscheen eerder in een iets andere vorm op de website Literair Nederland (21 juni 2017) en wordt hier in het kader van de Boekenweek 2020 hernomen.

Typisch Scandinavisch?

FossegrimIn 1986 hield ik voor de Vereniging Vrienden Frysk Orkest een lezing over Scandinavische orkestmuziek. T.g.v. de aanstaande tentoonstelling Munch : Van Gogh, waarbij ook ruim aandacht aan Scandinavische muziek zal worden geschonken, plaats ik hieronder een gedeelte hieruit.

Laten we beginnen met het gegeven voor een verhaal. Een Noors volksverhaal over een fossegrim (zie afb.): een muzikale geest. Hij woont bij één van de meest bruisende watervallen in midden Noorwegen, stel ik mij zo voor. En zijn instrument is de Hardangerviool, de viool uit het gebied van één van de mooiste fjorden: het Hardangerfjord. De fossegrim speelt bij voorkeur ’s avonds, als het donker is.

Héél mooi, speelt hij. Iemand die het hoort, blijft onherroepelijk luisteren tot hij klaar is. Wie graag les bij de fossegrim wil nemen, moet op drie opeenvolgende donderdagavonden bij de waterval komen. Om dan, het gezicht afgewend, een wit geitje in het water te gooien. Vindt de watergeest het geschenk te klein, dan leert hij zijn leerling alleen het stemmen van de viool. Op zich al heel bijzonder, want de stemming van de Hardangerviool is anders dan die van onze viool: a-d-a-e in plaats van g-d-a-e. Nog afgezien van de mee resonerende snaren. Maar was het geschenk genoeg, dan gaat de leerling met bloedende vingers naar huis. Na drie lessen kan het wel eens gebeuren, dat de leerling zó mooi speelt, dat de bomen op de glooiende oever een rondedans maken en de waterval ophoudt te stromen …

Dit is een Noors gegeven. Maar soortgelijke bouwstenen tref je ook in andere Scandinavische volksverhalen aan.
En onder Scandinavië versta ik in dit verband: Zweden, Denemarken, Noorwegen en Finland. De vraag is: wát is er nu zo kenmerkend aan deze muziek.

Zweden
De grootste Zweedse componist uit de negentiende eeuw was Franz Berwald, een tijdgenoot van Schumann en Mendelssohn. Maar zijn muziek wijst verder terug én verder vooruit. Terug naar Beethoven, zoals in zijn septet, en Hadyn, zoals in de inleiding tot zijn symfonie in D (Capricieuse). En vooruit naar Rossini’s operastijl, en de vormen en harmonische wendingen van Berlioz, die hij in Parijs heeft ontmoet.
Zijn werk heeft een diverterende, flitsende inslag met meesterlijk geïnstrumenteerde, kostelijke invallen. Hij is de man van de vlugge delen. Niet van langzame adagio’s. In zijn bekendste werk, de Symfonie singulière (1845) is – net als in Brahms’ vioolsonate in A – het scherzo ín het langzame deel opgenomen. Deze symfonie werd in de jaren zestig van de vorige eeuw uitgevoerd door Eduard Flipse met het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Een recensie sprak toen van ‘de tragiek van Berwald.’ En omschreef die aldus:

De tragiek van Berwald is, dat verrassende elementen op de keper beschouw toevoegingen blijken te zijn aan een idioom dat in principe traditioneel is.

Berwald is in zoverre een noords componist, omdat hij zonder de traditie te verloochenen nieuwe wegen wees.

Denemarken
Als je je afvraagt wat het cliché van de Deense muziek is, dan helpt een wandkleed in het stadhuis van Odense je op weg. In dit wandkleed heeft de kunstenaar de muziek van Carl Nielsen willen vangen in het idee van een zomer op het eiland Funen: zacht, warm en vredig. Zoiets als het andante uit Nielsens symfonie Espansiva (1910-’11). Maar daarin komt na zo’n vredig stukje ook iets anders: een pulserende mars aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog en ook haast een protest tegen het clichébeeld van de vriendelijke en zachtmoedige Deen.
Een wezenlijk, ironische karaktertrek kom je ook terug in recentere Deense composities. Je zou het kunnen verklaren uit een zeker non-conformisme, een onafhankelijkheid van heersende ismen die de Scandinavische muziek eigen is. ‘Sobere en eerlijke muziek, vrij van modeverschijnselen’ was het credo van de Zweedse componist Wilhelm Stenhammer, die vanaf 1910 bevriend was met Carl Nielsen.

Noorwegen
Een uitzondering is misschien de muziek van de Noorse componist Farteín Valen, wiens werk na 1934 niet meer door Norsk Musikforlag werd uitgegeven, omdat er geen nationalistische gevoelens in werden uitgedrukt, maar atonale experimenten. Ernst Vermeulen schreef een interessant artikel over hem in Mens en melodie (november/december 1991). Hierin probeert hij aan te tonen dat de componist bij uitstek een Scandinavisch componist is, in de traditie van Edvard Munch, de schilder, en de Zweedse schrijver August Strindberg.

Finland
De bekendste Finse componist is uiteraard Sibelius. Constant Lambert heeft in één van zijn boeken over muziek terecht gesteld, dat diens symfonieën ‘geen Finse symfonieën zijn, maar symfonieën van een Fin’, wat een belangrijke nuanceverschil is (in: Music ho! London 1985, p. 162).

Scandinavische muziek bezit samenvattend eigenschappen die toegankelijk zijn voor een groter publiek. Traditionele en moderne elementen gaan erin samen, de muziek is vaak grillig en aardgebonden. Het is meer dan plezierige speelmuziek, het bergt een zekere diepte in zich. Of zoals een boekenrecensent eens schreef over de Zweedse jeugdboekenschrijfster Maria Gripe: ‘mooi, filosofisch en een tikkeltje aan de ernstige kant’ (Rindert Kromhout in: de Volkskrant, 14 april 1987).

http://www.vangoghmuseum.nl/nl/zien-en-doen/tentoonstellingen/munch-van-gogh/munch-van-gogh-cultuurprogramma