Bij een grote stadskerk die zich wil ontplooien als City Kerk, past mijns inziens ook, dat bestaande rituelen tegen het licht worden gehouden. Daar valt onder meer het uitdijen van de liturgie met voor-reformatorische teksten en muziek onder. En dat licht is dan de gevoeligheid voor de ‘sensus israeliticus’ (Th. C. Frederikse) ervan.
Een voorbeeld slechts: het Hallelujah (zie afb.), dat de gemeente tussen de lezing van Epistel en Evangelie zingt. Zonder dat het Evangelie omhoog wordt geheven, laat staan gekust. ‘Half dus’, concludeerde iemand onlangs. En dat was niet positief bedoeld …
Voor mij is dit een onderdeel dat kritisch mag worden bekeken. We heffen Tenach toch ook niet, laat staan dat we het kussen als was het een mezoeza?
Ik werd op mijn wenken bediend, als een proef (op de som) zullen we maar zeggen. Want tijdens een feestelijke herdenkingsdienst in een andere dan de City Kerk i.o. kwam geen Hallelujah op de orde van dienst voor.
Wel een ‘vertelling’ door Geert Mak. Hij had het over het dubbele en het open karakter van de gastkerk, waarvan de toren 400 jaar bestaat. Gebouwd op de fundamenten van de middeleeuwse stadsmuur, op de grens ook tussen de oude en de moderne tijd, vasthoudend aan klassieke, Griekse vormen aan de ene kant en vol van revolutionaire ideeën aan de andere kant. Zoekend nog, maar toch.
Het gaat om vasthouden en loslaten, klonk het in de voorbeden. Wat betekent dit voor het Hallelujah? Die zoektocht moeten we samen gaan, met gevoel voor de ‘sensus israeliticus’ die eraan ten grondslag ligt. Als de klank van de klokken die op 31 december om 12 uur de stad zegenen, om ter vergelijking een opmerking van Mak aan te halen.