Realistisch sprookje van Jan Keij


Leonora de heks was als Leonootje, als kind al een meisje met de trekken van een Pippi Langkous van Astrid Lindgren of een ‘Stout meisje’ zoals Annie M.G. Schmidt het beschreef. Dat moest ook wel met zulke ouders als Gertrude en Nico Niemandsverdriet. Maar gelukkig had ze haar lappenpop. En magische krachten!

Gertrude en Nico kwamen bij een skiongeluk om het leven. Leonootje, inmiddels 17 jaar, voerde een gevecht tussen haar hoofd (fijn!) en haar hart (droevig!). Alleen is maar alleen. Al heb je een lappenpop.

 

Ze liet haar oog vallen op Karel Gevelsteen, een ‘spetter’, maar Karel ziet in zijn verbeelding een pukkeltje op haar neus uitgroeien tot een enorme puist à la – denk je er dan als lezer bij – Nanny McPhee. Het gevoel overheerste en in plaats van naar de dokter te gaan, sneed ze het pukkeltje open met een aardappelschilmesje. En toen werd ze boos, op alles en iedereen. Op het moment dat ze weer in de spiegel keek, zag ze een hard en hoekig gezicht met koude ogen; Leonora was geboren.
Leonootje was verstopt geraakt in de boze Leonora, als een matroesjka. Wat volgt is een beschrijving van Leonora waar je als lezer bijna onpasselijk van wordt, net als de misselijk makende beschrijving van haar huis.

Leonootje zet zich aan het denken
Het bericht dat Karel Gevelsteen zou gaan trouwen met kroonprinses Jacinta zette Leonootje aan het denken. Ze zinde op wraak en bladerde allerlei boeken over het heksenvak door. Ze besloot uiteindelijk Karel met behulp van pilletjes in een standbeeld te veranderen. Zoals iedereen die Medusa aankeek verstarde, maar dan een beeld met allemaal grote pukkels. Om in de stemming te komen voor een tocht op de bezemsteel, zette ze het muziekstuk De tovenaarsleerling van Paul Dukas op.
Alleen: pech achtervolgde haar en onderweg verloor ze het flesje met pillen, dat werd gevonden door een jongetje, Kobus Zeldenrust. Je raadt al wat er gebeurt: meester Gijs Gozewijn betrapte Kobus met het flesje en nam het in beslag, snoeper als hij was. Kobus zat inmiddels onder de groenrode pukkels die steeds groter en talrijker werden, en ook de meester kreeg jeuk en … werd van steen, zoals Gregor Samsa in De gedaantewisseling van Franz Kafka veranderde in een kever.

Kobus gaat op onderzoek uit
Kobus besloot het dopje van het flesje te bewaren en zelf op onderzoek uit te gaan. Die gelegenheid kreeg hij ongestoord, want zijn ouders – ook hij heeft het niet met ze getroffen – zijn op zakenreis met aansluitend een vakantie. Op het dopje stond de naam van Leonora. Kobus gaat op de brommer van zijn vader naar haar toe. De heks heeft hem echter meteen vies door en vertelt dat de pillen voor Karel Gevelsteen waren bedoeld. Even, heel even gunt ze hem onbedoeld een blik in haar innerlijk, op Leonootje. Ze stelt dat de pukkelkop Kobus’ eigen schuld is; een thema dat in de uitleg van Kafka’s boek ook opduikt.

Kobus wordt gevangen gezet in een kamer in het huis van Leonora. Hij weet te ontsnappen en gaat op zoek naar waar de toverkracht van de heks vandaan komt. Hij slaat allemaal boeken in de kelder op. Hij leest over ‘ontpukkeling’. Dat wilde hij wel, maar hij wilde óók wat ‘onder Leonora’s heksen-ik zat’ naar boven halen, ‘om haar te helpen’. En zichzelf natuurlijk. Het kwam nu op denken aan en een idee krijgen om de heks te ontpukkelen. Ten dele dan – want haar toverspreuken werken niet meer. Uiteindelijk ontsnapt Leonootje en valt Leonora ten prooi aan diep verdriet.

Moraal van het verhaal
Moraal van het verhaal: ‘Kobus was, helemaal per ongeluk, een echte inbreker geweest’. Met mooie gevolgen.

Tot zover het kostelijke, goed geschreven, spannende en soms ook ontroerende verhaal en de intertekstualiteit ervan, maar de auteur schreef in een aankondiging van zijn ‘realistische sprookje’, dat ook ‘zijn’ filosofen (Levinas, Nietzsche en Kierkegaard) ‘herkenbaar naar voren komen’. Niet dat ze letterlijk worden opgevoerd, maar toch.
Levinas – de man die net als Kobus zijn naaste aankijkt. Nietzsche – de man die zich afvroeg wat je ziet wanneer je in je innerlijk te rade gaat. Kierkegaard – de man die nadacht over de ‘enkeling’. Om maar wat kenmerken van deze drie denkers te noemen.
Het zit allemaal verstopt, net als Leonootje en is daardoor niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld een ander recent verschenen filosofieboek voor kinderen, De kinderen van Chronos van Erno Eskens (tekst) en Myrthe Kerkwijk (illustraties). Daarin staan ook filosofen centraal staan: Thales, Plato en Diogenes, maar die zijn niet verstopt.

Het boek van Jan Keij is bedoeld voor kinderen vanaf 9 jaar. Zeer aan te bevelen! Niet in de laatste plaats door de schitterende illustraties van Nienke Heij.

Jan Keij: Het geheim van Leonora de heks
ISBN 978-94-6443-140-7
Prijs: € 14,95

Macbeth – een drieluik

Dit drieluik gaat over Macbeth van Shakespeare. Dat komt zo. Op een en dezelfde dag vielen mij toe:

  1. Een recensie van de onvermoeibare Franz Straatman over de opvoering van Verdi’s Macbeth door Opera Vlaanderen in Antwerpen (zie link hieronder)
  2. Een artikel van Peter Verbaan, predikant van de Oude Kerk te Ermelo, in In de Waagschaal (29 juni 2019)
  3. Het hoofdstuk ‘The Shadow of the Unseen’ in het boekje Shakerspeare and the human mystery van Philip Newell, dat ik onlangs kreeg.

Als te doen gebruikelijk, gingen de recensie, het artikel en hoofdstuk al lezend met elkaar in gesprek. Ik volg de chronologie van het stuk van Shakespeare en de opera van Verdi die hierop is gebaseerd.

1.
Peter Verbaan beschrijft hoe Shakespeare begint met een ‘onstuimig optreden’ van Lady Macbeth aan het begin, gevolgd door een ‘inzinking [en] donkere schaduwen die spoedig komen’. Als ik Franz Straatman mag geloven, is dit in de regie van Michael Thalheimer in Antwerpen goed terug te vinden. Het begin is een heksenketel, waarin Lady Macbeth afdaalde. Vanaf dat moment, schrijft hij, is ‘de spanning van het komende drama in de top van de Schotse adel (…) echt voelbaar’.

2.
Er is ook een kantelmoment, beschrijft de veelzijdige Schot Philip Newell  in zijn boek (uitg. Paulist Press, 2003): ‘Macbeth murders the king [Duncan, EvS] in the night. It is the turning point of his descent into self-destruction. In the bedchamber of the murdered king he hears someone calling out in their sleep, “God bless us”. He finds, however, that he cannot say “Amen”. “It had most need of blessing”, he says, “and ‘Amen’ stuck in my throat” (Macbeth II 2 32-3). His falseness seperates him from benediction. The obstacle is the unnaturalness of his deed.’
Dit laatste wordt, begrijp ik uit de recensie van Straatman, in de regie in Antwerpen prachtig uitgedrukt: ‘Een heksachtige figuur sloop op diverse momenten door de kuip [heksenketel, EvS]. Regisseur Thalheimer zette deze figurant slim in, zoals in de grote scène waarin Macbeth de moord op koning Duncan uitvoerde (…). Met donkere stem zong de Amerikaanse bariton Craig Colclough de helse gedachten van Macbeth. Zowel in persoon als in stem een potige rolinvulling.’

3.
En dan komt de inzinking waar Verbaan het over had. De sfeer werd ook in Antwerpen ‘steeds gruwelijker’. Lady Macbeth, gezongen en gespeeld door Marina Prudenskaja, zakte steeds meer ineen, ‘ook in stemexpressie. De gruwelijkheid van de ondergang van Lady Macbeth had niet scherper vertoond kunnen worden.’
Verbaan schrijft: ‘Ergens wordt zij [Lady Macbeth, EvS] – Macbeth’s dearest partner of greatness – met al haar kracht in weinig ogenblikken de partner van diepe ellende. Ze klaagt – in de woorden van Shakespeare – dat alle parfums van het Oosten niet in staat zijn het bloed van haar handen als moordenares af te wassen – en je denkt: peilt zij hier niet dieper dan Pilatus die meende zijn handen in onschuld te kunnen wassen?’

Nog een laag – dat is iets wat alleen een schrijver van het statuur van Shakespeare erin kan leggen. En wij als lezers, toeschouwers en luisteraars eruit mogen halen.

https://www.operamagazine.nl/featured/48610/antwerpen-opwindend-gruwelijke-macbeth/

Shakespeare en zijn monsters

ShakespeareShakespeare kon er wat van – zijn toneelstukken bevolken met mensen met een lichamelijk gebrek. Neem Caliban in The Tempest en Richard III in het gelijknamige toneelstuk. Het heet dat Shakespeare beiden zo ten tonele voerde om het kwade te benadrukken. Dat is volgens mij maar de halve waarheid. En weer helemaal actueel, nu er zoveel onderzoek wordt gedaan naar Richard III. Door historici, een tijdschrift als The Lancet
enz.

 

Caliban
Caliban, de ‘slak’ en slaaf, is de zoon van een heks – zoals in Jan van Akens roman De valse dageraad de dienster, ‘het bocheltje Teckla’, de dochter van een heks is. Caliban is de tegenspeler van de voorname, vergeestelijkte Prospero. In een tv-film van Jack Bender (1998) werden beiden als respectievelijk een plantage-eigenaar (Gatorman) en een ongeciviliseerde wilde opgevoerd. Caliban is niet alleen opgevoerd als symbool voor een primitieve wereld, maar zelfs, in een regie van Reinhold Knick (Berlin, 1936) als voorbode van de duistere wereld die aan het doorbreken was. Wellicht omdat Caliban aanzet tot moord, doodslag en boekverbranding (derde bedrijf, tweede toneel).
Maar Caliban is óók de meest muzikale figuur uit Shakespeares toneelstukken, vol van wel duizend ‘tinkelende instrumenten’ die ‘ruisen, soms rondom mijn oor’ (vertaling Gerrit Komrij). Dit kan zowel in het verlengde van Calibans slechtheid worden gezien (geen muzikaler mens dan de nazi, zoals George Steiner in diverse essays heeft aangetoond), maar evenzeer als uiting van een iconologische traditie rond de school van Jeroen Bosch.

Richard III
Richard III had – zoals Kester Freriks in een recensie naar aanleiding van de voorstelling van dit stuk door ZT Hollandia in NRC Handelsblad schreef –, ‘in werkelijkheid geen bochel, horrelvoet of verdorde arm. Die duivelse kenmerken heeft Shakespeare hem gegeven om van deze historische titelheld de incarnatie van het kwaad te maken, een monster, een kille moordenaar van verwanten en trawanten.’
Ook Freriks bespreekt enkele saillante opvoeringen van Richard III: die uit 1983 met Gijs de Lange ‘als een decadente, gevallen engel’ en die van elf jaar later door Pierre Bokma, één van onze grootste Shakespeare-vertolkers ‘als listige verleider en virtuoos redenaar.’ Maar dan komt wat mij betreft de aap uit de mouw: het is de bedoeling van Shakespeare dat ‘de toeschouwer van hem gaat houden.’

Monsters?
Zoals elke auteur wil dat zijn publiek zich gaandeweg een toneelstuk, een roman of een goede detective, gaat inleven in (ook) zijn slechte personages. Het is zoals de fotograaf Leo Regan in een interview met Angela van der Elst in de VPRO Gids van juni 2004 zei: ‘Het is makkelijk om te denken: zij [Caliban, Richard III, vS] zijn monsters, en ik niet, maar hun onprettige kanten zitten op een bepaalde manier ook in mij, alleen in andere gradaties.’
Het is mijns inziens de bedoeling dat Shakespeare, door het ten tonele voeren van slechte, met metaforische handicaps behepte personages als Caliban en Richard III in de eerste plaats wil inspelen op het inlevingsvermogen van zijn toeschouwers. In de tweede plaats wil hij op z’n minst aan het beeld van het puur kwaadaardige van deze figuren wrikken (‘houden van’, zoals Freriks schrijft, gaat mij te ver). Want wie mankeert nu echt helemaal niets en wie valt nu door en door goed te noemen?

Eerder in een wat uitgebreidere vorm verschenen in: Wervelingen, herfst 2004 en hier met toestemming herplaatst.