De humanist Marius Flothuis

Flothuis
Van de achtste cd van de in totaal tien cd’s die de box Forbidden Music in World War II (Et’cetera KTC 1530) omvat, is de tweede helft ingenomen door muziek van Marius Flothuis (1914-2001, zie afb.), ‘Flot’ zoals hij bij mijn oud-werkgever Donemus, waar hij als bibliothecaris werkzaam is geweest, werd genoemd. Een van de composities die is vastgelegd, is het Concert voor fluit en orkest op. 19 (1944). Over dit stuk gaat het hier. Opdat deze box, deze cd en dit werk meer luisteraars trekt.

 

Marius Flothuis wordt in het begeleidende boekje bij deze cd-box omschreven als ‘componist, wetenschapper en humanist.’ Wij lezen dat hij ‘als gevolg van verzetswerk werd gearresteerd, gevangengezet in kamp Vught en in 1944 naar Sachsenhausen gedeporteerd. In de kampen bleef hij componeren.’

Het Fluitconcert werd in kamp Vught geschreven voor medegevangene en fluitist Everard van Royen. Het manuscript ging echter verloren. Op nieuwjaarsdag 1945 (hoe symbolisch!) voltooide Flothuis het stuk voor de tweede keer, in Sachsenhausen (Oranienburg). Hij heeft het werk zelf omschreven als een tegenwicht tegen alle ellende om zich heen.

Bij beluisteren valt de serene, melancholieke fluitpartij op. Maar dat niet alleen. Regelmatig neemt de solohoorn, of de hele hoorngroep (drie in getal) het voortouw. Niet dat ze fors uitpakken, maar hun bijdrage zegt binnen de context van het stuk en de tijd van ontstaan genoeg; de hoorn als symbool van het Duitse woud waarin het diepste donker heerst.

En toch … Even zo vaak tinkelt het geluid van de celesta door het overigens doorzichtig geïnstrumenteerde orkest heen. Ook dat is niet voor niets: de celesta – de naam zegt het al – als symbool voor een hemels kiertje hoop om de moed niet te verliezen. Flot als humanist ten top.

Het fluitconcert is niet het bekendste werk van de componist, maar waard om (vaker) te worden gehoord. Tot mijn verbazing geeft het archief van het (inmiddels Koninklijk) Concertgebouworkest – waaraan Flothuis als staflid verbonden is geweest – geen enkele uitvoering hiervan. Of is dit een missertje?
De uitvoering op deze cd is in handen van fluitist Raymond Delnoye met Het Brabants Orkest onder leiding van Marc Soustrot (1996).

Met dank aan Patricia Werner Leanse.

De drive van Lex van Delden

Lex van DeldenWij woonden aan de ene kant van de Moreelsestraat, bij de Nicolaas Maesstraat in de Amsterdamse Concertgebouwbuurt; vanaf ons balkon konden we de lier op het dak van het Concertgebouw zien. De familie Van Delden woonde aan de andere kant, bij de Van Baerlestraat, de melkboer en de tandarts die ik als kind eens een klap in zijn gezicht gaf, tot grote ontsteltenis van mijn ouders die bij het ‘noodgeval’ aanwezig waren.

Als kind speelde ik wel met één van de zoontjes van de Van Deldens, die later – zonder dat ik toen nog contact met hem had – net als ik op het Hervormd Lyceum zat. We knikkerden of krijten op de stoep, waar vader Lex van Delden (zie afb.) dan overheen moest stappen om zijn huis in te kunnen. Met – in mijn herinnering – een wat boos gezicht. En zonder iets te zeggen.
Die herinnering zegt niet alles, want een oud-collega van mij noemde mijn vader eens een Izegrim, terwijl hij dat absoluut niet was en – net als Lex van Delden – alleen maar ernstig keek onder zijn borstelige wenkbrauwen.

Dat Van Delden componist was, vond ik als kind wel interessant, maar het zei me toen (nog) niet zoveel. Laat staan dat ik zijn muziek kende. Wat dat betreft woonden wij ook figuurlijk in twee uiteinden van dezelfde straat: mijn ouders waren zo modern als het maar kon, om alles wat aan de Tweede Wereldoorlog herinnerde van zich af te kunnen schudden, en de Van Deldens waren, wellicht uit nostalgie naar de vooroorlogse tijd, wat behoudender.

De omkeer in mijn appreciatie voor het werk van Van Delden kwam pas, toen ik nog niet eens zo heel lang geleden op de autoradio een strijkkwartet van hem hoorde. Ik was perplex. Opeens kon ik de enorme ijver voor zijn werk van de andere zoon, toneelspeler Lex van Delden jr., helemaal begrijpen. Degene die de meest rake recensie gaf van mijn boekje Dialoog in muziek: ik had meer aandacht geschonken aan de rationele, Sefardische muziek dan aan de emotioneler Asjkenazische.
Ook wat dat betreft woonden we aan het andere uiterste van dezelfde straat: aan de ene kant aandacht voor het rationele, de twaalftoons- en seriële muziek, en aan de andere kant voor de gematigd moderne muziek.

De tweede CD van de 10-cdbox Forbidden Music in World War II (Et’cetera KTC 1530) opent met Van Deldens prachtige Concerto per due orchestre d’archi op. 71 (1961), gevolgd door het volgens Leo Samama aan Martinu herinnerende (of eerder aan Janácek?) Piccolo concerto op. 67 (1960), Musica sinfonica op. 93 (1967) en de Sinfonia no. 3 op. 45 (1955), die al even donker en dreigend begint als het Concerto. Allemaal werken die zo’n beetje werden geschreven in de tijd dat wij als kinderen op de stoep voor het huis van de componist speelden.

Een CD om de schade een beetje in te halen. Een beetje, want wat de kamermuziek betreft staat er alleen de Sonate voor viool en piano op. 82 (1964) op – geen strijkkwartet. Het is orkestmuziek die mij terugbrengt in de tijd dat wij in de Moreelsestraat en later de Ruysdaelstraat woonden. De tijd ook waarin ik kennis maakte met de verpletterende Symfonie nr. 5 in D op. 47 van Sjostakovitsj. Het moet gezegd: Van Delden heeft wel wat van diens drive weg. Al weet ik dat helaas nu pas. Maar een mens is nooit te oud …

Met dank aan Patricia Werner Leanse.

Het late, vocale werk van Henriëtte Bosmans

Henriette BosmansTer gelegenheid van zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog bracht het label Et’cetera een CD-box uit onder de titel Forbidden music in World War II. De box bevat tien cd’s met werk van componisten die tijdens de oorlog werden vervolgd en wiens werk werd verboden. Negentien werden gedeporteerd, slechts zes overleefden de oorlog. Anderen doken onder of overleefden met valse papieren. De komende tijd zal ik aandacht aan deze box schenken. Om te beginnen CD 1, met werk van Henriëtte Bosmans (zie afb.), over wie ik al eerder in algemene zin schreef: https://elsvanswol.nl/?p=672.

De composities van Henriëtte Bosmans die de nadruk krijgen, zijn de concertwerken is uit de jaren 1928-1929. Aangevuld met Nuit calme voor cello en piano (1926) en de Sonate voor cello en piano (1919). Haar latere, voornamelijk vocale werk ontbreekt geheel. Daarom neem ik hier, ter aanvulling, een gedeelte over uit een artikel dat ik daarover schreef voor De Rode Leeuw (februari 1996).

Het feit dat Bosmans pas tien jaar na de oorlog weer ging componeren, voornamelijk vocale muziek, heeft niet alleen te maken met de vriendschap met de zangeres Noëmie Perugia, en met de dood van Francis Koene, maar ook met nog twee andere zaken.
In de eerste plaats met de twijfel die zij had aan de kwaliteit van haar composities, waarbij ‘de blik van het trotse ik (…) neerkijkt op de eigen leegte’ (Patricia de Martelaere). En in de tweede plaats met haar joodse achtergrond. Met name dit laatste is iets dat in de literatuur tot nu toe is veronachtzaamd.

Het is op zich niet verwonderlijk dat Henriëtte Bosmans, zoals veel mensen, zich pas in de Tweede Wereldoorlog bewust werd van haar joodse afkomst. Om te beginnen kan de opmerking die Willem Pijper eens maakte ten aanzien van Bosmans’ houding tegenover moderne muziek (‘Henriëtte Bosmans heeft zich tot dusverre niet ernstig beziggehouden met de problemen van dezen tijd) ook richting haar afkomst worden omgebogen. Pas na de Tweede Wereldoorlog sprak zij, volgens Hans Broekman in een interessant artikel, van ‘het “noodlot van deze tijd” en schreef zij een dodenmars waarin de menselijke stem niet meer, of nog niet, tot zingen in staat was’ (in: Liedvriend, december 1995).
Deze manier van spreek-zingen roept herinneringen op aan het zingend reciteren (hakriya of hikra) als een eigen vorm tussen het spreken van de lezingen en het op melodie zingen ervan tijdens de synagogale eredienst. Nancy van der Elst legde in een artikel dan ook eens terecht de link tussen Henriëtte Bosmans’ late liederen en de psalmodie (in: Mens en melodie, juni 1952).

In die zin staat het declamatorische dat vaak als kenmerk van Bosmans’ late liederen wordt genoemd niet alleen in de Franse muziektraditie van het declamatorium, maar ook in de joods-christelijke muziektraditie. In die zin zou Henriëtte Bosmans wel eens meer met de idee achter Arnold Schönbergs Sprechgesang verwant kunnen zijn dan vaak gemeend.
Zelfs zou geopperd kunnen worden, dat het declamatorische een joodse bijdrage aan de muziek is geweest.

Zou het uiteindelijk dan ook eens niet zo kunnen zijn dat Henriëtte Bosmans door het schrijven van voornamelijk liederen na de Tweede Wereldoorlog niet alleen al dan niet bewust in de joodse traditie ging staan, maar ook probeerde haar eigen verdriet na de dood van Francis Koene en de breuk van de Tweede Wereldoorlog te boven te komen? En dat zij, zoals elke goede componist dit particuliere oversteeg, zodat ook luisteraars in haar muziek, en met name de op deze CD ontbrekende liederen, steun kunnen vinden?

Met dank aan Patricia Werner Leanse.