Karl Amadeus Hartmann bij KCO

Op 12 en 13 april a.s. zal het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) in het Amsterdamse Concertgebouw o.l.v. Daniele Gatti met als solist Leonidas Kavakos het Concerto funèbre (1939, revisie 1959) voor viool en strijkorkest van Karl Amadeus Hartmann (1905-1963) spelen. In Preludium, het programmablad van het Concertgebouw en het KCO staat een lezenswaard artikel over Hartmann van de hand van Carine Alders, dat mij eraan deed denken dat ik zelf, in 1977, voor Mens & Melodie ook een artikel over Hartmann heb geschreven. Dit neem ik hieronder over.

Toen Karl Wörner in zijn Hedendaagse muziek in de Westerse wereld schreef dat het oeuvre van Karl Amadeus Hartmann ‘nauwelijks buiten de Duitstalige gebieden bekend (is) geworden’, kon hij niet vermoeden dat juist de expressieve kant van Hartmann – een neo-expressionist die de laat-romantiek nimmer verloochende – leidde tot een nieuwe belangstelling voor diens oeuvre (…).

Het mag eigenlijk geen verwondering wekken, dat juist in het land waar zo’n Bruckner- en Mahlercultus heerst, Hartmann zo langzamerhand op z’n merites wordt beoordeeld. Wilfried Zillig heeft reeds gewezen op het getuigeniskarakter dat Hartmanns werk gemeen heeft met dat van Mahler. Zijn oeuvre is, zoals Hartmann zelf schreef, ‘een getuigenis (…) niet van vertwijfeling en angst voor die macht [het nazisme, EvS], maar als tegenactie.’[1]

Tot zijn eerste getuigenissen behoort de Eerste symfonie voor alt en orkest naar gedichten van Walt Whitman (1819-1892). Het van Mahler vervulde, laat-romantische karakter van Hartmanns muziek komt met name naar voren in het centrale van deze in de jaren 1937-1940 gecomponeerde symfonie, dat zuiver instrumentaal is. Het in-treurige thema wordt door de solo-altviool voorgedragen.
Niet minder expressief is Hartmanns Concerto funèbre. Mede door het koraal als inleidend largo – overigens terugkomend tegen het slot – staat dit concert het dichtst in de buurt van het beroemde ‘Herinnering aan een engel’, i.c. het vioolconcert van Alban Berg. Het koraal is een Tsjechische hymne, ook bekend uit Smetana’s Má Vlast (Tábor, Blanik), al gebruikte Hartmann het vanzelf hier – na de annexatie van Sudetenland (1938) – als een elegie. Het scherzo van dit concert heeft een bijtend sarcasme, van een soort dat in later werk bijna zal neigen tot vrolijkheid. In dit verband denk ik aan de fuga uit de Derde symfonie (1948-’49) en het laatste deel uit de Vijfde symfonie (1950).

In de latere composities is sprake van een hardheid van klank die doet denken aan het werk van Igor Stravinsky, en een grotere, architectonischer opbouw die – hoewel nog steeds op het eerste gehoor rhapsodisch-improviserend aandoende – strak geordend is (eerste deel Zesde symfonie, 1951). Ook de massieve instrumentatie, die soms aan Bruckners orkestbehandeling doet denken, heeft – ter wille van de helderheid – plaats gemaakt voor een klassiek klankideaal (Achtste symfonie en de onvoltooid gebleven Gesangsszene voor bariton en orkest). Zo ontbreken in de Vijfde symfonie zowel de hoorns als de altviolen, terwijl ook de celli en contrabassen niet langer melodievoerend zijn (vergelijk met de contrabassolo uit de Derde symfonie) doch als basinstrument worden gebruikt.

De tijd is aangebroken dat de overschatting van Mahler daalt in het voordeel van het onderschatte oeuvre van Hartmann, de componist die met de zelfkritiek van een Gerrit Achterberg had kunnen zeggen: ‘Met dit gedicht vervalt het vorige, ik blijf mijn eigen onderhorige.’

[1] In: Kleine Schriften, Mainz 1965.

De dingen achter de wolken

U2_War‘”Religie is niks voor mij. Ik ben totaal anti-religieus. Religie duidt een collectief aan, een denominatie. Ik ben geïnteresseerd in een persoonlijke ervaring met God.” Dit is de mening van zanger Bono van de rockband U2 en ik [Jean Jacques Suurmond, in: Trouw, 6 januari 2015] hoor velen het hem nazeggen. Ze zijn bezig met spiritualiteit maar niet kerkelijk of religieus. Kan dat wel?’
N.a.v. de column van Suurmond, ‘Planeet met hangwangen’, herplaats ik hier in iets aangepaste vorm een artikel dat ik over U2 en Kierkegaard schreef in
In formatie (juli/augustus 1997).

Deze weg liep hij altijd op dezelfde tijd: van zijn grote huis aan de Bredgade naar de Domkirken. De mensen die Kierkegaard onderweg in Kopenhagen tegenkwam, wist hij zich – getuige uitlatingen in zijn Dagboeken – guitig te herinneren. Dit onverwacht speelse element kenmerkt niet alleen het verder zo strenge doen en laten van de Deen, maar ook de muziek van de rockgroep U2. Maar er is meer gemeenschappelijk tussen de filosoof en de Ierse groep. Teveel om toevallig te zijn.

De drie niveaus die binnen de nummers van U2 vallen te onderscheiden (het seksuele, het politieke en het spirituele), komen overeen met de drie niveaus die Kierkegaard in zijn boek Stadier paa livets vej (1845) omschreef als: het esthetische, het ethische en het religieuze.

De esthetische mens heeft plezier als een kind. Robert Heiss – een Kierkegaard-bewonderaar – heeft dit eens het ‘romantische levensstadium’ genoemd. Met alle gevolgen van dien: het stadium kan uitlopen op wanhoop en vertwijfeling.
De ethische mens staat meer in het leven en wordt doordrongen van algemeen geldende normen en waarden. Er wordt gekozen en er worden beslissingen genomen.
Door de religieuze houding tenslotte worden deze aspecten tot zin en samenhang gebracht. De stadia volgen elkaar dan ook niet op, maar bestaan naast elkaar als duidelijke, existentiële keuzen.

Het kind-zijn van de esthetische mens wordt door U2 verzinnebeeld door de afbeelding van een hoes van hun debuutalbum Boy (1980): het hoofd van een jongetje. Op hun tweede plaat, Oktober (1981) valt al te beluisteren dat de groepsleden zich interesseren ‘voor geestelijke dingen, de dingen achter de wolken’, zoals Paul Hewson (Bono) het uitdrukte. In 1983 brak U2 internationaal door met de plaat War (zie afb.), die refereert aan het Ierse oorlogsgeweld. De keuze – voor Amnesty International – is duidelijk.

Een poos was binnen de songs van U2 het religieuze element zeer nadrukkelijk aanwezig, zoals in het gospelachtige I still haven’t found what I’m looking for op de lp The Joshua Tree (1987). Maar naast dergelijke teksten vinden we op deze lp ook seksueel getinte en politiek geladen songs.

Zoals ook Kierkegaard na zijn bekering een hartstochtelijke liefde bleef voelen voor de Don Juan-figuur en zijn meest poëtische ontboezemingen niet in zijn esthetische maar in zijn religieuze werk (1846-1848) zijn te vinden. Als Bono zegt zich te interesseren voor ‘de dingen achter de wolken’, bedoelt hij dit niet ruimtelijk-geografisch, maar gelijk Kierkegaard als een beleving midden in het aardse-zijn. Geen ikkig gezweef, zoals Suurmond buitenkerkelijke spiritualiteit noemt, maar wel degelijk religieus geïnspireerd. Al dan niet beïnvloed door Kierkegaard.