Deus Passus van Wolfgang Rihm

De afgelopen jaren heb ik mij in de veertigdagentijd de gewoonte aangewend om een voor mij tot dan toe onbekende Passie te leren kennen. Zo leerde ik, en schreef ik op deze blog over achtereenvolgens de Johannes Passion van Arvo Pärt en Golgotha van Frank Martin.

Dit jaar hoorde ik dank zij AVROTROS op NPO Radio4 op Goede Vrijdag de rechtstreekse uitvoering van het passieoratorium Deus Passus (Lijdende God) van Wolfgang Rihm (zie foto), over wie ik als bewonderaar van zijn werk hier ook al eerder schreef.

Maar laat ik eerst beginnen met te memoreren wat een gedenkwaardige uitvoering solisten, koor en orkest onder leiding van Markus Stenz brachten! Het solistenkwintet was geweldig op elkaar ingespeeld en mengde qua klank ook goed met elkaar. Het waren achtereenvolgens: Anna Palimina (sopraan), Olivia Vermeulen (mezzosopraan), Cécile van de Sant (alt), Mark Omvlee (tenor) en Miljenko Turk (bas).

Hierbij kan voorts meteen worden opgemerkt dat de Christuspartij geen solopartij voor tenor was, zoals we dat uit bijvoorbeeld de Passionen van Joh. Seb. Bach kennen, maar door meerdere stemmen tezamen werd vertolkt, waarvoor het – zoals Thea Derks in de inleiding op de ratio-uitzending vermeldde – ‘universeler en minder persoonlijk’ werd. Niet dat, zoals zij ook zei, Bach niet regelmatig om de hoek komt kijken.
Maar dat geldt eigenlijk voor de hele Duitse (!) muziekgeschiedenis die op z’n tijd langs kwam. Van de tremulerende strijkers in Vater, ich befehle meinen Geist in deine Hände, zoals we die uit het Klaaglied Mit Fried unt Freud ich fahr dahin van Buxtehude kennen, tot het fluisterende, haast marcherend overkomende, adembenemende Kreuzige dat we uit de muziek van Mauricio Kagel kennen.

Met die laatste uitroep was nog meer aan de hand. Het Bar-Abbas uit dit deel (dat ook werd gefluisterd) ging naadloos over in het Kreuzige. Hieraan ligt de theologische opvatting ten grondslag dat Bar-Abbas niet alleen de naam is van degene die vrijgelaten zou moeten worden, maar ook Zoon van God betekent en dat het hier dus om een Godsmoord (deïcide) gaat.
Hieruit blijkt dat Rihm zich goed in zijn onderwerp heeft verdiept, jaren lang en uiteindelijk koos voor het Lucasevangelie, dat volgens hem het minst anti-judaïstisch is van de synoptische evangeliën. Hij gebruikt delen uit het evangelie in de vertaling van Maarten Luther, van wie dit overigens niet gezegd kan worden.

Niet alleen de hele Duitse muziekgeschiedenis komt voorbij, ook de alle vormen van geloof passeren de revue. De Lutherse, met telkens terugkerende citaten uit het koraal O Haupt voll Blut und Wunden (zie afb.). Met elementen uit de rooms-katholieke eredienst voor Goede Vrijdag (een responsorium, een improperium, de Hymne bij de kruisverering en de Klacht van Maria) en, het meest opvallend, het gedicht Tenebrae van Paul Celan, dat het werk van Rihm afsluit. Aan dit deel ontleent de oratoriumpassie zijn titel. De laatste woorden luiden: Bete, Herr / Wir sind nah, als een oproep voor ons luisteraars. In dit deel is ook, net als in de opening (Lucas 22:19-20) en door het haast als refrein terugkerende koraal O Haupt voll Blut und Wunden sprake van bloed.

Ook muzikaal valt Rihm soms terug op sjablonen uit de kerkmuziek. De woorden libera me (bevrijdt mij) uit het responsorium voor Goede Vrijdag worden gezongen als een respons: eerst solo, daarna beantwoord door het koor. Af en toe komen ook toonschilderingen voorbij zoals we die uit de passionen van Bach kennen: een huiveringwekkende vioolsolo loopt vooruit op Und asbald … krähete der Hahn, trombones die Und es ward eine Finsternis begeleiden verwijzen naar het gebruik van deze instrumenten als symbool voor de dood in bijvoorbeeld het Requiem van Mozart, en – tot slot – de herhaalde letter ‘a’  in O quam tristis et afflicta (O, hoe treurig en doorwond) klinkt alsof de speer telkens weer in de zijde van Jezus van Nazareth wordt gestoken.

Ik kan weer een indrukwekkend werk toevoegen aan het rijtje passionen dat ik de afgelopen jaren in de veertigdagentijd beluisterde: ‘donker en ingetogen’, zoals Thea Derks het noemde. Passend in de theologische opvatting van onze tijd.

Zacheüs

Zacheüs_Jan LuykenHet gebeurde op de drempel van het huis van de buren in ’t Harde. Mijn ouders wilden van hun medeleven getuigen toen duidelijk was dat de buurman de Ziekte van Hodgkin, lymfeklierkanker had. Moeder zakte op die drempel door haar knie. Een kijkoperatie werd afgebroken. Zodat niet duidelijk is, wat er nu eigenlijk aan de hand was.

Het feit dat moeder zwaar was gebouwd, zal zeker een rol hebben gespeeld. Ze hield ook nog eens van zoet eten. Rabarber met veel suiker was haar lievelingsgerecht. Een stukje chocola na de maaltijd ontbrak nooit. En elke zaterdag aten we, om het weekend te vieren, een gebakje. Wat ons in de familie de bijnaam ‘de Gebaketers’ opleverde.

Toch kun je het ook symbolisch zien, dat ongeluk op de drempel van de buren. Want moeder had niet alleen een slechte knie, maar ook lemen voeten. De voeten van Zacheüs (Lukas 19:1-10, zie afb. van Jan Luyken), die niet alleen in een vijgenboom klom om Jezus van Nazareth te kunnen zien, maar óók om tussen die grote bladeren onzichtbaar te zijn voor de blikken van vreemden. Want als blikken konden doden, was hij al dood geweest, zich onwaardig voelend om aan de voeten van Jezus te mogen zitten. Maar diezelfde Jezus zette hém op zijn voeten, rechtop, en zo klein als hij was groeide hij zienderogen. Nu is het gewoon om van hem, de randkerkelijke, te willen leren, lees ik in het boek Geduld met God van Tomáš Halik: ‘Zalig zij die op afstand staan.’

Piet Klaasse heeft Zacheüs getekend, tot twee keer toe. Eén keer rennend naar de boom, zo hard als zijn korte benen hem konden dragen, en één keer erin zittend, verscholen tussen de bladeren. Ze staan in de Bijbel voor kinderen van dr. J.L. Klink, waaruit mijn ouders mij voorlazen. Een joodse man is het, met een keppeltje op het hoofd en schouwdraden aan zijn mantel. Het verhaal zelf is door de grote gedachtesprongen niet zo sterk.

Nee, dan het boekje Kom uit de boom Zacheüs ik kom bij je eten van dr. A.A.A. Terruwe, met ook zo’n mooie tekening voorop, van Mart Kempers dit keer. Moeder kreeg het van haar man en koesterde het als een waar geschenk.

Ook het leven was voor haar een geschenk. Een geschenk van God. Of, zoals wij tijdens elke verjaardag van één van ons aan tafel lazen:

Hij heeft ons gemaakt, en Hem behoren wij toe (Psalm 100, NBG).

Zoals de eerste zin van het gedicht ‘Niets cadeau’ van Wisława Szymborska:

Niets cadeau gekregen, alles te leen.

Maar het was een cadeau dat ze probeerde terug te geven. Een geheimenis die altijd in het midden is blijven staan, onaangeraakt, onuitgesproken, door stilte omgeven.

Herplaatsing van het enigszins aangevulde begin van hoofdstuk 8 uit mijn boekje Ogen van mijn moeder n.a.v. het verschijnen van het boek Geduld met God van Tomáš Halik.
http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=2689