Spinoza en Sangiacomo

Is dat even schrikken: in 2022 schreef ik mijn laatste blog over Spinoza! Niet dat de liefde (veel) is bekoeld, maar de Vereniging Het Spinozahuis (VHS) trok de cirkels rond zijn denken voor mij de afgelopen tijd wat te ruim. 1) Gelukkig was de lezing die Andrea Sangiacomo (foto ontleend aan de website van de Rijksuniversiteit Groningen) aansluitend op de Algemene Ledenvergadering van de VHS hield wat mij betreft een schot in de roos. Hij is sinds 2022 bijzonder hoogleraar op de Spinozaleerstoel aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en hield zijn lezing op 6 april 2024 in Amsterdam.

De lezing
De titel van die lezing was: Spinoza’s intuïtief weten: onuitsprekelijk en belichamend.
Het uitgangspunt was deel 5 uit Spinoza’s Ethica – het deel waar ik wel pap van lust, maar daar zijn veel Spinozakenners of Spinozisten het niet mee eens. Het zij zo.

Ter inleiding zette de spreker ter herinnering de drie kennissoorten van Spinoza nog even op een rijtje:

  1. Verbeelding (imaginatio)
  2. Rede (ratio)
  3. Intuïtie (scientia intuitiva)

Gezien het thema van zijn lezing ging Sangiacomo dieper in op de laatste soort kennis. De kern hiervan is volgens hem het weten ‘dat Gods wezen kracht is (Ethica I propositie 34). Dus het wezen van mijn eigen lichaam is een modus [manifestatie, toestand, vS] van Gods kracht’.

Sangiacomo wilde twee dingen aantonen:

  1. Intuïtief weten is uiteindelijk onuitsprekelijk
  2. Intuïtief weten kan beter worden begrepen als een vorm van belichamend weten, iets dat we met ons lichaam moeten ervaren

Intuïtief weten kan niet door taalkundige vormen worden uitgedrukt, maar wel door onze geest-lichaam als een eenheid. In de woorden van Sangiacomo:

Onze geest is een idee van ons lichaam (E2p13), maar ons lichaam heeft ook een eeuwig wezen voor zover het een modus van Gods substantie is (…). Dit leidt tot de ervaring van de intellectuele liefde tot God (…). Het is ook een emotionele ervaring, een gevoel (een vorm van liefde inderdaad) dat we zowel in onze geest als in ons lichaam ervaren (…). Ons lichaam is een proces (niet een substantie), iets wat gebeurt en zich ontwikkelt, en iets wat in bewegingen zijn aard manifesteert. Onze lichamelijke kracht is dus een kracht om te bewegen.

De spreker stelt dat Spinoza geen concreet voorbeeld geeft en suggereert ‘dat bepaalde vormen van dansimprovisatie, waarin we met elkaar interageren op basis van een intuïtief weten van wat [we met] ons lichaam kunnen doen, geschikt zijn om te laten zien hoe Spinoza’s theorie belichaamd kan worden.’

Discussie met de zaal en eigen ervaring
Een van de vragen uit de zaal betrof hoe het nu precies zit met die dansimprovisatie. Als ik goed heb begrepen is waar het bij dansimprovisatie primair om gaat, dat het eigen lichaam als een modus is om in termen van Spinoza te spreken. Pas bij groepsimprovisaties gaat het om interactie met een andere danser(es) of dansers. Dansimprovisatie is een dansvorm die uitgaat van je eigen bewegingen en de zeggingskracht daarvan in plaats van een voorgeschreven danspatroon.

Het antwoord bevredigde mij om verschillende redenen niet helemaal.
In de eerste plaats mag de verbeelding dan bij een improvisatie wel aanwezig zijn, maar de rede dan? Voorgeschreven, bedachte danspatronen zijn immers niet aanwezig.
Ik zou er graag een ander voorbeeld tegenover willen stellen, uit eigen ervaring toen ik aan de Muziekschool in Amsterdam hobolessen kreeg van Corrie Kerkhoff. Een duidelijk lichamelijke en geestelijke activiteit. We speelden eens een barokstuk voor 2 hobo’s, welk weet ik helaas niet meer. Op een gegeven moment voegden we een versiering toe. Naar ik me herinner unisono, spatgelijk en zuiver. Het viel ons op dat moment in (imaginatio), was gebaseerd op wat de rede in de barokmuziek aan versieringen te boek had gesteld (ratio) maar wat de bezorger van de editie waaruit we speelden op die plaats niet had genoteerd. De uitwerking, onuitsprekelijk en belichamend, voelde voor mij als een mystiek moment (scientia intuitiva) dat ik nooit ben vergeten.

In die zin had Yoram Stein, een filosoof die is gepromoveerd op Spinoza en bestuurslid van de VHS gelijk toen hij aan Sangiacomo vroeg of diens opvatting niet mystiek genoemd mocht worden. Sangiacomo ontkende dit en zei dat het over kracht ging. Zullen we het dan maar mystieke kracht noemen? Die zit in kleine dingen, dat ben ik het met de spreker eens. Soms in een kleine versiering.

 

1) De bekoeling is eerder een worsteling met Spinoza’s idee van gedetermineerd zijn door de natuurwetten, waar ik slechts ten dele in mee kan gaan. Nl. in de vorm van compatibilisme. Of, zoals de hoogbejaarde theoloog en emeritus predikant Roel Pomp dichtte (‘Transcendentie’) in zijn ongepubliceerde bundel De aarde, de wereld, de strakblauwe lucht die hij me mailde:

Wij zijn een mengeling van goed en kwaad,
van duisternis en licht.
Wij kunnen kiezen uit twee mogelijkheden.

Mooi van gestalte – een drieluik

Naast het lezen van Thomas Mann: Jozef en zijn broers voor de HOVO-cursus over deze romans, lees ik momenteel onder meer in Op de Uitkijk van Roel Pomp. Beide boeken gingen vandaag, Poeriem (het Lotenfeest, waarop in de synagoge het verhaal van Esther wordt gelezen, en zondag Reminiscere, Gedenk uw barmhartigheid), met elkaar en met een dienst in de Amsterdamse Oude Kerk in gesprek.

1.
‘In zijn roman [novelle, EvS] Das Gesetz (…) geeft Thomas Mann een romantische invulling aan het veel soberder verhaal [over Jozua] dat de Bijbel vertelt en dat een legendarisch karakter heeft,.’ aldus Pomp.
Dat mag gezegd worden van een schrijver die ook het verhaal over Jozef en zijn broers opblies tot vier kloeke romandelen. Inclusief een romantische invulling. Die vrijheid heeft een schrijver natuurlijk.
Michiel Hagdorn, docent van voornoemde HOVO-cursus over deze romans, wees al aan het begin op Jozefs’ schoonheid, zoals de Bijbel én Mann die beschrijven. In Genesis staat dat hij ‘schön und hübsch von angesicht’ is. Daarmee, schrijft Hagdorn in de begeleidende syllabus, ‘is hij voor Thomas Mann een volgende gestalte in de rij van mooie jongemannen in zijn literaire oeuvre, waarvan de schoonheid nu eens in bedekte termen (…) dan weer openlijk en uitgebreid (…) wordt beschreven. De Joseph-gestalte is een homo-erotisch ideaalbeeld voor Mann.’ Maar het is binnen de Bijbelse context wellicht ook méér.

2.
In de voorbeden in de Oude Kerk werd gewezen op het feit dat de joden vandaag Poeriem vieren. Verwezen werd naar het verhaal van de ‘mooie Esther.’ Zo wordt zij in de Bijbel, evenals Jozef, inderdaad omschreven.
Ook Roel Pomp komt enige pagina’s na zijn opmerking over Manns Das Gesetz ook over Esther te spreken. ‘Voor veel Joden na de Holocaust [is] het Oudtestamentische boek Esther het meest gelezen Joodse boek,’ schrijft hij.
Misschien zit in en achter de nadruk op de als mooie en schoon ervaren gestalten van zowel Jozef als Esther wel een boodschap verborgen: twee eenvoudige mensen die de diepten kenden (daar staat ongetwijfeld de put model voor) en deze te boven kwamen door (in meer dan één opzicht symbolische) functies als onderkoning en koningin.

3.
Ik lees verder in het mooie boek van Roel Pomp en stuit op de zinsneden: ‘Je moet op hem [God, EvS] wachten, gewoon in het alledaagse, elke seconde kan hij verschijnen in een bepaalde gebeurtenis, in niet meer dan een incident misschien: een vogel die ineens begint te fluiten en je wegrukt uit je somberheid of een fietser die langsrijdt en even naar je zwaait of een kaartje in de brievenbus.’
Het is zoals vanmorgen in de Oude Kerk werd gezegd: God is in de mooie dingen van het leven maar gaat ook met je mee in de donkerte ervan. Dat leert het verhaal van de verheerlijking op de berg (Mattheüs 17). God is in de aanraking (vs.7) en het Woord: ‘Staat op en weest niet bevreesd’ (vs. 6).
Of zoals Roel Pomp pal voor wat ik onder 1 als eerste citaat uit zijn boek opnam schrijft: ‘Het kleine onooglijke volkje leerde zijn “God” kennen door wat er gebeurde; niet uit de hoogte maar uit de diepte.’ Door te kijken naar het mooie aangezicht van een Jozef en Esther, maar ook door ‘mensen in nood in een bootje op zee, vluchtelingen, die veilig de oever bereiken en, door en door nat, zich veilig weten’ (Roel Pomp) in de ogen te kijken.

Hineni – Jozef en zijn broers (I)

Hermann Ebers – Joseph wird in den Brunnen geworfen (1922)

Ter voorbereiding op de cursus Thomas Mann: Jozef en zijn broers ben ik begonnen deze vierdelige romancyclus te lezen. Gelukkig bestaat er van dit magnum opus van 1328 pagina’s, geschreven tussen 1933-1943, inmiddels een Nederlandse vertaling van Thijs Pollmann. ‘Het is een project’ om dit te lezen, zoals degene zei die mij in 2006 op het spoor van de Duitse grootmeester zette; het jaar waarin ik maar meteen Manns woning in Lübeck bezocht. Telkens wanneer ik een deel uit de cyclus uit heb, zal ik in een blog één element eruit weergeven dat mij in het bijzonder heeft geraakt. Hierbij de eerste, naar aanleiding van De verhalen van Jaäkob.

In het programma waarin bovengenoemde cursus door Michiel Hagdorn bij de HOVO in Amsterdam wordt aangekondigd, wordt de romancyclus onder meer geplaatst tegen de achtergrond van ‘Manns tijdsomstandigheden: nazi-ideologie, “Exil”.’ Dat is hoe ik er nu ook tegenaan kijk, maar de roman is zó rijk dat andere invalshoeken er gaandeweg er zeker aan toegevoegd zullen worden. Alleen de titel van de cursus (Een ironische mensheidsmythe in romanvorm) geeft al een ander spoor aan, net als het essay dat vertaler Thijs Pollmann destijds in de Gids schreef (nr. 4/2015): ‘De kuisheid wint. Het waarom van de Jozef-romans van Thomas Mann.’

Het ene element dat ik na lezing van het eerste deel hier uit wil lichten, is gelegen in één woordje dat in het Bijbelse verhaal over Jozef meermalen terugkomt: het Hebreeuwse hineni. Gerard van Broekhuizen heeft vertaald met onvoorwaardelijk beschikbaar, in verantwoordelijkheid. Elders vond ik ook dat het moet worden gelezen als een verklaring om een radicale keuze te maken.

In de Nederlandse vertaling van Mann komt het twee keer (vertaald) voor. Ik geef de context: ‘Uit de richting van de heuvel en van de huizen werd zijn naam geroepen: “Jozef! Jozef!, twee, drie keer, van een afstand die steeds kleiner werd. De derde keer hoorde hij de roep, gaf in elk geval bij de derde keer toe dat hij hem gehoord had en maakte zich los uit zijn toestand, terwijl hij “hier ben ik” [hineni] prevelde’ (p. 71). En de tweede keer: ‘Hij mompelde de vaste formule der gehoorzaamheid: “Hier ben ik”.’

Dat wil volgens Levinas, die Van Broekhuizen citeert, zeggen: ‘Wezenlijk: het appèl van God verstaan/horen. Daarom is er altijd hineni.’ Waarop Van Broekhuizen concludeert: ‘Zou houdt de mens die ‘hier ben ik’ kan zeggen, de geschiedenis gaande. Omdat hij – anders dan Adam – een antwoord heeft op de vraag ‘waar ben je?’.
Een antwoord zou móeten hebben, zou ik willen zeggen. Of zoals Huub Oosterhuis aan het slot van het gedicht Kerstmis 2016 dat hij voor Trouw schreef dichtte:

Kerstmis is twee- of driemaal
niet te tellen naamloos velen
die ‘hier ben ik’ zijn
en doen wat moet gedaan.

http://www.tijdschriftschrift.nl/index.php/downloads/naschriften/66-naschrift-256-hier-ben-ik/file