Idealen – Jozef en zijn broers (IV)

Ter voorbereiding op – en inmiddels: tijdens – de cursus Thomas Mann: Jozef en zijn broers ben ik begonnen deze vierdelige romancyclus te lezen. Gelukkig bestaat er van dit magnum opus van 1328 pagina’s, geschreven tussen 1933-1943, inmiddels een Nederlandse vertaling van Thijs Pollmann. ‘Het is een project’ om dit te lezen, zoals degene zei die mij in 2006 op het spoor van de Duitse grootmeester zette; het jaar waarin ik maar meteen Manns woning in Lübeck bezocht. Telkens wanneer ik een deel uit de cyclus uit heb, zal ik in een blog één element eruit weergeven dat mij in het bijzonder heeft geraakt. Hierbij de vierde en laatste, naar aanleiding van Jozef de voorziener.

Ik lees: ‘Wat zit je nu in zak en as – als ik me mag bedienen van jullie aan het armzalige Syrisch ontleende manier van spreken, die wij zonder nadenken van je hebben overgenomen – bij Chonsu, we zullen voortaan niets meer van je overnemen, geen hond zal van jou nog een stuk brood aanpakken, zoals je daar ligt! En waarom? Allemaal lichtzinnigheid en ontucht. De grote meneer spelen, hè, in zo’n huis! (…) Nou, nu heb je behoorlijk over je eigen voeten gemorst, zodat ze stijf staan en plakkerig zullen worden – lieve help! Ik wist toch dat je op den duur het dienblad niet meer kon houden. En waarom kon je dat niet? Omdat je een barbaar bent! Omdat je niet meer dan een zandhaas bent met je bandeloosheid van het ellendige Zahi, zonder enig gevoel voor verhoudingen, zonder de levenswijsheid van het land van de mensen.’ (p. 952).

Dit vierde deel van de romancyclus werd in 1943 gedrukt, midden in de Tweede Wereldoorlog. Het is duidelijk dat de auteur ernaar verwijst: de verwijzing naar Marcus 7, waarin sprake is van honden die onder de tafel de kruimels opeten die de kinderen hebben laten vallen. Ik heb het wel eens horen uitleggen als: de honden zijn de heidenen, de kinderen staan voor Israël en de kruimels brood zijn inclusief voor Israël en de wereld. De Syro-Fenicische had begrepen, wat de discipelen in dit verhaal niet door hadden.
En dat wordt dan middel in de Tweede Wereldoorlog, met zijn vreemdelingen- en jodenhaat geschreven. Als een aanklacht.

Ook nu heeft het gedeelte van deze vierde blog ons nog steeds veel te zeggen. Niet alleen vanuit de huidige politiek, waarin het populisme (weer) haast Salonfähig lijkt te zijn geworden met Thierry Baudet die zich het had over ‘homeopatische verdunning’ toen hij het over vermenging met andere volken had. Maar ook uitlatingen over ‘drank en vrouwen’ door Jeroen Dijsselbloem doen denken aan de ‘lichtzinnigheid en ontucht’ waar Thomas Mann het over heeft.

Maar er zijn ook mensen die hier in daad en woord dwars tegenin durven te gaan. Ik denk aan Johan Simons (zie foto rechts), die aanstaande zondag aan het woord komt in de laatste uitzending van de serie Made in Europe (NPO 2 en Canvas, 20.15-21.05 uur). Door – zoals in een interview met hem door Ilse van der Velden in de VPRO Gids van komende week – ‘acteurs zoals Pierre Bokma mee te nemen naar het buitenland’, waardoor hij ‘voor een kruisbestuiving tussen het Nederlandse, Vlaamse en Duitse toneelwezen’ zorgt.

Volgens Simons kom je ‘samen tot een hoger niveau. Maar het is pas echt helemaal goed als Hamlet wordt gespeeld door een Chinees, zijn moeder door een Duitse en zijn vader door een Canadees.’ Op het slot van het interview komt ook – hoe kan het haast anders – Thomas Mann ter sprake. Gerard Mortier wilde destijds De Toverberg ‘als een soort basismateriaal gebruiken, omdat het ten grondslag ligt aan de Europese gedachte. Die wordt daarin op een heel heldere manier geformuleerd. Dat Thomas Mann in zo’n vroeg stadium al het Europese denken heeft weten te verwoorden, ongelooflijk.’
Ik weet wel waarom ik op die prachtige HOVO-cursus intekende! Als tegenwicht tegen alle Jeroen Dijsselbloemen en Thierry Baudets. In de geest van alle Johan Simonsen en Pierre Bokma’s. Made in Europe. Jawel. En zelfs meer dan dat.

De spiegel als bespiegeling

Memling_St. JorisOla Mafalaani

Hij is terug van nooit weggeweest: Shylock, het personage uit De koopman van Venetië van Shakespeare. In twee boeken die ik onlangs las, figureert hij: Shylock is mijn naam van Howard Jacobson, in de Nederlandse vertaling van Lidwien Biekman, en in Antisemitisme. Geschiedenis en actualiteit, een boek van Jaap Tanja.

Staat Shylock nu echt synoniem voor antisemitisme? Naar aanleiding van het verschijnen van bovenstaande twee boeken denk ik terug aan een opvoering van het stuk van Shakespeare in een regie van Ola Mafaalani (zie afb. rechts), in 2002. Ik zag het in Utrecht en schreef erover in Quadraatschrift (september 2002). Die column neem ik hier enigszins gewijzigd over.

In de Alte Pinakothek in München hangt een schilderij van Hans Memling, dat op het moment vanwege een verbouwing niet valt te zien (zie afb. links). Op de rechterkant, in het schild van St. Joris, wordt de linkerkant weerspiegeld als de echo in een Fantasie van componist Jan Pietersz. Sweelinck. Even kwam ik in de verleiding iets soortgelijks op te maken uit de regie van de Syrische regisseur Ola Mafaalani van Shakespeare’s De koopman van Venetië: het gedrag van de jood Shylock wordt weerspiegeld in dat van de Venetianen. Elk antisemitisme – wat deze rol al dan niet terecht aankleeft –, wordt zo de grond ingeboord. De zaal wordt, als altijd in een regie van Mafaalani, op die manier ‘meervoudig gericht betrokken’, zoals Douwe van der Sluis goede partijdigheid bij in dit geval joden en Palestijnen eens noemde.

Maar de regie gaat dieper. Net zoals Anton Wessels een artikel in Overcome weliswaar ook begon met spiegelingen tussen geweld van de kant van het ‘christelijke westen’ en het ‘islamitische oosten’, hij deze te boven komt door ervoor te pleiten wederzijdse vertekeningen af te bouwen. Net zoals Mafaalani deed; de spiegel is een bespiegeling geworden. Over verveling en onverschilligheid (het spelletje poker dat al voor de voorstelling is begonnen), geldzucht en consumptiedwang, machtswellust en vreemdelingenhaat, innerlijke rijkdom en uiterlijke schijn gesproken. Kortom over wat Wessels de grote djihâd (eigen verkeerde begeerten, de verzoeking) noemt.

Ola Mafalaani ging nóg een stap verder. Zij staat er niet alleen bekend om dat zij toeschouwers letterlijk bij een toneelstuk betrekt, maar ook de manier waarop zij de emoties van Shylock door middel van diens lichaamstaal voor en na de monoloog over genade door Portia in het vierde bedrijf over het voetlicht brengt, is kenmerkend. Eerst is Shylock zelfverzekerd. Want, zoals Lancelot tegen Bassanio, de vriend van de koopman zegt: ‘U hebt Gods genade, meneer en hij [Shylock] heeft genoeg’ (tweede bedrijf).

Aan het eind van de opvoering zat Shylock als een uitgestotene aan tafel, maar na (of door) de monoloog over genade wordt hij weer bij en op de anderen betrokken. Want genade

… daalt als zachte regen uit de hemel neer op de korst der aarde. Dubbel is haar zegen: wie haar schenkt en wie haar krijgt. Die zegent zij.

De monoloog over de dubbele zegen verbeeldt voor mij de meervoudig gerichte betrokkenheid waar Douwe van der Sluis het over had. Het is een bespiegeling op hetzelfde niveau als de vader in Michel Quints indrukwekkende roman, of liever novelle De tuinen van de herinnering, die na de oorlog als clown geen spiegel was van zijn bewaker (en clown) Bernhard Wicki, maar een bespiegeling van de mens (Mensch) wilde uithangen. Een bespiegeling die elke discussie over het feit of De koopman van Venetië nu antisemitisch geladen is (volgens Martin van Amerongen, zijn nagedachtenis zij tot zegen, in: Heeft een jood geen ogen …) of juist niet (volgens Henk E.S. Woldring) te boven gaat, omdat geen enkele scheiding los gezien kan worden van de selectie in de kampen door de nazi’s. ‘Want zolang dat nog bestaat, gaat het niet goed met de mensen’, zoals een overlevende van Auschwitz en Dachau, Herman Zilverberg, in een televisie-uitzending van Omrop Fryslân zei. Shakespeare heeft zich er mijns inziens in ieder geval niet schuldig aan gemaakt.