Een breuk die een brug is geworden?

Tijdens een muziekmiddag in een verzorgingshuis besprak en draaide ik delen uit Schuberts Winterreise. Uit een opmerking dat het romantische aan de uitvoering hiervan door bariton Dietrich Fischer Dieskau typerend was voor de tijd na de Tweede Wereldoorlog, om de ellende te vergeten, ontstond een gesprek, waarin werd geconcludeerd dat dit één van de twee visies is die de achtergrond vormen voor de tijdgeest en ook de gecomponeerde muziek van na de oorlog; de andere is degene die volkomen wilde breken met die tijdgeest en een nieuw élan voorstond.
Door de coronacrisis én het feit dat ik het onderwerp toch te dicht op de huid van de ouder(re) bewoners vond zitten, heb ik het thema uiteindelijk niet voor een muziekmiddag maar hierbij als blog uitgewerkt.

Continuïteit
Ik wil eerst op die eerste lijn, die van de continuïteit ingaan, waarbij niet alleen in de stijl van componeren de draad van voor de oorlog weer wordt opgepakt, maar waarin ook wordt uitgegaan van het feit dat de ellende die de Tweede Wereldoorlog bracht, zoals het antisemitisme, nog steeds kan gebeuren.
Dat kon je eens op 4 mei horen, toen in het Concertgebouw een nieuwe passie werd uitgevoerd die dirigent-componist Iván Fischer had samengesteld, en die aansloot bij Bachs Matthäus Passion. Of, zoals hij in een aankondiging zei: ‘Wij willen het leed van Christus vertalen naar algemeen leed. Er was onvoorstelbaar veel leed tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar wij willen ook stilstaan bij het leed van de mensen in Syrië en het grove onrecht dat sommige landen of etnische groepen tot op de dag van vandaag ondervinden.’
En dat zou je op of rond 5 mei kunnen horen, althans als het aan Marius Flothuis, een inmiddels overleden artistiek leider van het (inmiddels Koninklijk) Concertgebouworkest zou hebben gelegen, die in een artikel in De Gids van 1954 schreef dat het ‘logisch zou zijn geweest als men Beethovens Fidelio – een werk waarin op verheven en aangrijpende wijze alles is samengevat, dat wij zelf in de jaren 1940-1945 doorstonden – telkenjare in de Meidagen op het repertoire had genomen!’
Het is goed te weten, dat de trompet in de Fidelio een grote rol speelt, de trompet die voor de gevangen als een signaal geldt, als die van het Laatste Oordeel, maar ook – voor de filosoof Ernst Bloch – doorgaat als het teken van hoop.
Deze dubbele symboliek is tijdloos. Ik zal twee Nederlandse voorbeelden noemen.

Twee Nederlandse componisten
Het eerste voorbeeld is het beroemde Musique pour l’esprit en deuil (Muziek voor de rouwende geest) van Rudolf Escher uit 1943. Hierin klinkt net als in het tweede stuk een mars én een Spaans flamenco-thema in de trompet, te midden van de mars. Aan het eind van dit stuk klinkt de trompet wéér, als teken van ongebroken kracht gelijk bij Beethoven.

Het tweede voorbeeld is een werk van een andere Nederlandse componist, Tera de Marez Oyens: Litany of the Victims of War uit 1985, een anti-oorlogs manifest waarin je zowel de processie van gevangen hoort, zoals je die in Fidelio van Beethoven op het toneel ziet, en waarin op het eind ook hoop wordt verklankt gelijk bij Escher.

Marius Flothuis
Ik noemde al de naam van Marius Flothuis, die ook als componist werkzaam was. In zijn werk treffen we dezelfde continuïteit aan als waarover hij zich in het artikel in De Gids uitte. Als voorbeeld noem ik zijn Sonata da camera opus 42 voor fluit en harp uit 1951. Flothuis heeft hier zelf de volgende toelichting bij geschreven: ‘De Sonata bestaat uit vier delen, waarvan de tempo-opeenvolging doet denken aan die van de 18e eeuwse kerksonate: langzaam, snel, langzaam, snel. Tussen het eerste en het tweede deel is geen onderbreking. Ik koos de benaming Sonata da camera omdat de delen voornamelijk op dans-metra gebaseerd zijn: sarabande in I, afwisselend polka en wals in II, habanera in III. Het vierde deel is een licht rondo, waarvan het ritme aan de contradans van het einde der achttiende eeuw doet denken. Dit zijn slechts enkele uiterlijke kenmerken; melodiek en harmoniek van het stuk hebben uiteraard niets met de achttiende eeuw te maken.’

Nieuw élan
Tegenover die continuïteit in de muziek, tegenover de speelmuziek van bijvoorbeeld Flothuis’ Sonata da camera, staat de jonge garde die met deze stijl niets te maken wilde hebben. Die jonge garde bestond uit de compositieleerlingen van Kees van Baaren aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, zoals Peter Schat, Louis Andriessen en Reinbert de Leeuw. Op maandagochtend analyseerden ze daar onder leiding van Van Baaren composities van modernisten als Pierre Boulez en Karlheinz Stockhausen. Niet omdat het bon ton was, maar omdat ze wilden breken met de vooroorlogse stijl.

Het heet dat Louis Andriessen niet voor orkest maar voor ‘groot ensemble’ componeert, maar vergeet ondanks die Notenkrakersactie (1969, zie foto) niet, dat in 1964 door het Concertgebouworkest een werk van hem werd uitgevoerd onder leiding van Bernard Haitink en met de sopraan Liesbeth Lugt: Nocturnen, een stuk dat ik een keer tijdens een bijeenkomst van het muziekclubje draaide toen we de hele familie Andriessen langs gingen. Wie het archief van het KCO raadpleegt, zal zien dat dit zo door is gegaan, met als een van de laatste stukken Louis Andriessens Mysteriën, dat na de première in 2013 al vijf keer op de lessenaars stond, een uitzondering voor veel hedendaagse muziek. Het kan verkeren …. Flothuis zal het goed hebben gedaan, dat is een ding dat zeker is. De breuken zijn misschien een brug geworden.

Hoop en vrees

kleine_filosofie_van_het_wonderOp een dag vielen twee boeken ter recensie in mijn brievenbus: Kleine filosofie van het wonder van Hent de Vries en De schaduw van de grote broer van Laura Starink. Onwillekeurig gingen ze met elkaar in gesprek.

Het boek van De Vries lijkt het diapositief van dat van Starink. Waar De Vries het bijvoorbeeld heeft over hedendaagse mediatheorieën van het special effect, heeft Starink het over Poetin die een virtuele wereld schept ‘waarin niemand meer weet wat er werkelijk aan de hand is.’ Beide auteurs zijn het erover eens dat het verleden, al dan niet als een virtuele ruimte, ons blijft omhullen.

De Vries ziet het als mogelijkheden die in de toekomst kunnen actualiseren. Starink als een onverwerkt verleden dat telkens de kop op kan steken. De nieuwe en de oude wereld tegenover elkaar, hoop en vrees. Waarbij De Vries de mogelijkheid openhoudt om het historische procesdenken achter ons te laten en vooral recht te doen aan de dromen van weleer. Noemde Obama zijn eerste boek, een autobiografie, niet Dreams from my father? Het verleden is volgens De Vries geen alibi of een voldongen feit, noch onherroepelijk.

De Vries beweegt zich met een korte opmerking over het post-marxistische manifest Empire van Hardt en Negri richting voormalig Oostblok, zoals sommige voormalige Oostbloklanden zich politiek richting het Westen bewegen. Beide auteurs spreken de hoop uit op een nieuwe Franciscus van Assisi, ‘als het lichtende voorbeeld van de universele militant in naam van de multitudo.

Zo zwart-wit is het verschil tussen Oost en West dus niet, want ook in Polen leeft naast de wanhoop wel degelijk hoop, zoals Laura Starink uit de mond van rabbijn Schudrich optekent. ‘En is een deel dat het multiculturalisme (…) altijd heeft beschouwd als een verrijking van de cultuur. Maar er is ook die oude traditie van xenofobie.’ Sterker nog, een dorpspastoor ‘verwijt’ Starink dat ze in wonderen geloof – gelijk De Vries -, maar dat alles tijd nodig heeft. Het één sluit echter het ander niet uit.

Het wonder betreft het (eens) afstand nemen van het anti-judaïsme en antisemitisme door de rooms-katholieke kerk in Polen en de Russisch-orthodoxe in Rusland. Zoals de Verenigde Staten in staat waren dat (deels) met het racisme te doen, door een zwarte president te kiezen. Een president die recent een – zoals hij zei – ‘historische overeenkomst’ met Iran sloot, die, als deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gebracht, zal voorkomen dat het land kernwapens krijgt. Een historische overeenkomst moet tijd hebben – en kan dan leiden tot een wonder? Laten we het hopen.