Een kleine droom

Mijn lectuur bestond deze (na)zomer onder meer uit De broers Karamazov van Dostojevski in de vertaling van Arthur Langeveld. Ter voorbereiding van een HOVO-cursus over deze klassieker.

Meteen aan het begin van het boek word ik al gegrepen door een diepzinnig betoog over Aljosja, de jongste van de drie broers en held van de roman. Aljosja belandt in een Russisch-orthodox klooster, nadat hij als kind al figuurlijk was opgetild door de stralen van de zon die op een icoon vielen. Een geleerde priester, vader Paísi, meent dat het de opdracht van de kerk is om ‘van de hele wereld (…) één kerk [te] maken’. Elke wereldse staat heeft ‘de plicht uiteindelijk geheel en al in een kerk te veranderen en uitsluitend en alleen kerk te worden’.
Dit wordt door de hoorders opgevat als ‘een prachtige utopische droom over het verdwijnen van oorlogen, diplomaten, banken e.d.’. Als ‘het volstrekte tegendeel van het ultramontanisme [het benadrukken van het gezag van de paus, EvS] en van Rome (…), de grootse voorbestemming van het orthodoxe geloof op aarde’.

Was het maar gebleven bij het opgetild worden door de stralen van de zon die op een icoon vielen, in de hoek van de kamer. Dat denk ik terwijl ik in Den Haag door de tentoonstelling Vlaams expressionisme loop. Langs Henriette (1927) van Gustaaf De Smet (zie afb. links), met in de linker bovenhoek een Madonna met kind. Of langs Tragische grijsaards van Edgar Tytgat (detail afb. rechts), met in de linker bovenhoek een bazuinengeltje met een bloemen guirlande, waarvan enkele bloemen op de schoot van de vrouw vallen. Roze rozen zijn het, net als in de hand van Henriette. Zonder doornen.

Dat kán geen toeval zijn. De roos staat in de christelijke iconografische traditie voor Maria. Roze is een kleur die in de rooms-katholieke kerk voor komt, onder meer op de vierde zondag van de veertigdagentijd (Laetare). Zonder doornen staat voor de mystieke roos, symbool van Maria. Al zijn we dan hier afgedwaald van de Russische orthodoxie, die fel tegen het rooms-katholicisme is.

Het is ook niet een grootse voorbestemming zoals Dostojevski die nog voor de kerk schetst, maar een bescheiden plaats in de 20ste eeuw die De Smet en Tytgat ons tonen en die de kerk ook een eeuw later past. Af en toe valt er licht op die linker bovenhoek in hun schilderijen. Dat is genoeg.

 

Foto’s: Els van Swol

https://www.kunstmuseum.nl/nl/tentoonstellingen/vlaams-expressionisme

De arme Lazarus

‘Een van de eerlijkste en inspirerendste films die ik ken.’ Dat schrijft Dana Linssen in De Filmkrant van maart jl. over Lazzaro felice van de Italiaanse regisseur Alice Rohrwacher (1982), wier zuster Alba er ook (weer) een rol in speelt. Ze kreeg er in Cannes de Palm voor het beste scenario voor. Linssen heeft niet teveel gezegd; het ís een film die ontroert, je bij de kladden grijpt en aan het denken zet. Nog lang nadat je hem hebt gezien.

Veerle Snijders, die de film inleidde voor Rialto Filmclub, wees erop dat je de wolf die regelmatig in beeld komt, en wiens gehuil met eenzelfde regelmaat in het Italiaanse landschap in de buurt van Inviolata weerklinkt, wel eens voor God zou kunnen staan en nodigt de Filmclubleden uit hierover na te denken.

Om te beginnen zou ze wel eens gelijk kunnen hebben: de bevolking is bang voor de wolf/God, maar dat is een uiting van een periode die in de film voorbij gaat en opschuift naar het hier-en-nu. Lazzaro, de hoofdpersoon, heeft soms zelfs het idee dat de wolf hem antwoordt als hij zijn huilen nadoet. Alleen zijn dat dan (een humanistisch element in de film) mensen die het gehuil van de wolf nadoen.
In ieder geval is het de wolf die Lazzaro, nadat hij van een hoge rots naar beneden is gevallen, weer tot leven wekt; in die zin staat de arme doch vrolijke Lazzaro (Lazzaro felice) voor de arme Lazarus uit de Bijbel (Elazar, God heeft geholpen, Johannes 11). Lazzaro doet zijn ogen open en staat op, letterlijk (een sociaal-realistisch element in de film): zijn ogen gaan open voor het ongeluk dat de geknechte tabaksboeren in Inviolata treffen en (een actueel gegeven) tegen de bank die de horigen een schuld liet opbouwen die ze nooit kunnen aflossen.

Een wolf is in de christelijke iconologie het attribuut van vele heiligen (Antonius de Grote, Radegundis, Remaclus). Ook in het verhaal van Franciscus van Assisi, op wie in de film even wordt gezinspeeld, duikt een wolf op (zie afb. hierboven). Lazzaro kun je eveneens als een soort heilige beschouwen, die als vreemdeling wordt gewantrouwd. Men denkt dat hij, wanneer hij de bank binnenloopt om over de schulden te praten, een wapen bij zich heeft. Als dit al zo is, dan is het de katapult zoals de Bijbelse David die had en die Lazzaro van Tancredi, de zoon van Marchesa Alfonsina de Luna van de tabaksplantage, cadeau heeft gekregen en als teken van vriendschap altijd bij zich moet dragen.

Op een gegeven moment trekken de horigen naar de grote stad. Let wel: een stad met allemaal zendmasten die symbolisch wat lijken te willen opvangen van het leven voorbij de fysieke werkelijkheid. Als dat wat het aardse leven te boven gaat of dat wat er grond aan geeft. De groep gaat een kerk binnen en horen op het orgel spelen. Een non jaagt ze weg; het is, zegt zij, een besloten mis. Het lijkt of de orgelklank in de kerk wordt opgesloten. Je kan in deze scène kritiek zien ten opzichte van het instituut kerk, die het niet voor de landarbeiders opnam (een enkele uitzondering, zoals Thomas Münzer daargelaten), die niet meeging met de tijd. Alleen Lazzaro heeft in de film wat tijdloos; hij verandert gedurende de speeltijd niet.

Het slot van de film zegt nog iets anders: de orgelklank groeit uit tot het orgelkoraal Erbarm’ dich mein, o Herre Gott BWV 721 van Joh. Seb. Bach, die Lazzaro vergezelt. De strekking van de tekst van dit koraal (Psalm 51 in de Luthervertaling) zegt méér dan woorden kunnen uitdrukken.
Al met al is het een film die bij je blijft. Eerlijk en inspirerend. Op z’n minst.