Wij zijn geroepen

Nog een boek dat ik eind 2022 las en waarvoor ik hier aandacht wil vragen, is Boven is onder ons van Rick Benjamins, hoogleraar vrijzinnige theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), uitgegeven door Skandalon.
‘Aandacht voor vragen’ is iets anders dan een recensie geven. Ik wil slechts wijzen op drie dingen die mij raakten: de titel zelf, zoals Marcel Barnard die uitlegde tijdens een presentatie van het boek op 8 november 2022 in de Amsterdamse Thomaskerk en het denken van twee theologen wiens werk Benjamins behandelt en dat mij allebei aanspreekt: dat van Hartmut von Sass (foto rechts), een nieuwe naam voor mij, en John D. Caputo, een naam die ik al wel kende en waarover ik zelfs al eerder blogde.[1]

Titel van het boek
Eerst de titel: Boven is onder ons. Natuurlijk kun je die lezen als: de Naam leeft onder ons, beleven we in de a/Ander, maar Marcel Barnard leest het ook als: ‘De bovenverdieping is voorgoed afgebroken, de trap is gesloopt. (…) Bonaventura’s methode, zijn weg naar God, voert naar de kelder. (…) God woont in de kelder. Het meubilair van de zolder is naar de kelder verhuisd. (…) Wij zijn geroepen de hemel als het ware weer naar boven te halen.’

Ik moet denken aan omschrijvingen in de roman Aminadab van Maurice Blanchot, die ik afgelopen jaar voor Literair Nederland recenseerde, maar het vereist meer studie, meer omdenken wellicht om te kijken of Blanchot er ook hetzelfde mee bedoelde als Barnard en Benjamins. Ik schreef in mijn recensie dat op de bovenste verdieping van het gebouw dat centraal staat in de roman, ‘niemand woont en het eigenlijk de bedoeling is dat Thomas [de hoofdpersoon, EvS] zijn bestemming ergens in de souterrains vindt, waar hij werkelijk thuis en vrij kan zijn. (…) De trappen leiden allemaal naar beneden. Geen trap gaat naar boven’.[2] Als gezegd vraagt het meer onderzoek naar Blanchot; de studie Het wakende woord (uitg. SUN, 2017) bracht mij tot nu toe niet veel verder.

Hartmut von Sass
Verder bracht mij zeker wél wat Benjamins in zijn boek over de Duitse theoloog Hartmut von Sass (1980) schrijft. Von Sass heeft het over God Die gebeurt, God Die ‘als hermeneutisch gebeuren’ moet worden verstaan. Hij is ‘de werkelijkheid waarin wij onszelf en de wereld nieuw verstaan’. Het Woord van God ‘valt bij ons binnen en onderbreekt ons’ (p. 152). Het gaat erom, zoals de theoloog Rudolf Bultmann zei, ‘hoe wij erop reageren’. ‘De openbaring krijgt pas gestalte doordat mensen daarop in de ontvangst reageren. Ze wordt pas Woord in het antwoord’ (p. 153). Ik moet ‘een nieuwe verhouding tot mijzelf vinden en een nieuw verstaan van mijzelf ontwikkelen’ (p. 156).
Tot zover Von Sass, die ik na lezing van wat Benjamins over hem schreef meteen op Twitter ben gaan volgen.

John D. Caputo
En wat bekendere naam is als gezegd die van John D. Caputo (1940). Ook hij heeft het over de Naam van God, Die ‘een gebeurtenis herbergt. De theologie moet die gebeurtenis bevrijden of losmaken van de naam’. Dat wil zeggen: thematiseren als koninkrijk van God: ‘rechtvaardigheid, vergeving, de gift en gastvrijheid. (…) Waar het koninkrijk van God gebeurt, breken die gebeurtenissen de bestaande situatie open. (…) Daarmee deconstrueren de gebeurtenissen van het koninkrijk ons en onze wereld. (…) God is de naam voor de gebeurtenis die het Zijn in beweging brengt en opschudt’ (p. 216). God is een roep, een oproep om in beweging te komen. Een roep of gebeurtenis wordt zo de ‘hermeneutiek van het verlangen naar God’ (p. 219). ‘God’, schrijft Benjamins met Caputo, ‘heeft ons nodig om God te zijn (de roep krijgt immers pas gestalte in ons gebed, geloof of hoop) en mensen hebben God nodig om menselijk te zijn’ (p. 224).

Von Sass en Caputo zijn theologen waarvan ik (nog) meer wil lezen. Om te beginnen bijvoorbeeld Hopeloos hoopvol van laatstgenoemde, ook uitgegeven door Skandalon (2017). Ze geven voor mij aan, dat Gods vleugels je niet alleen als die van een adelaar dragen, maar dat Hij er af en toe ook een tik mee uitdeelt en je daarmee opschudt en in beweging zet. Dat heb je als mens soms écht nodig.

 

[1] https://elsvanswol.nl/zingevend-zoutgevend-en-riskant/
[2] https://www.literairnederland.nl/recensie-maurice-blanchot-aminadab/

Een ‘bucklicht Männlein’

Das undatierte Archivbild zeigt den deutschen Schriftsteller Thomas Mann. Der "größte deutsche Epiker des 20. Jahrhunderts" wurde vor 125 Jahren, am 06.06.1875 in Lübeck geboren. Schon sein erster Roman "Buddenbrooks" (1901) machte ihn weltberühmt. Weitere wichtige Werke sind "Tod in Venedig" (1912), "Der Zauberberg" (1924) und "Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull" (1954). 1929 wurde er mit dem Literatur-Nobelpreis ausgezeichnet. Als Kritiker der Nationalsozialisten emigrierte er 1933 in die Schweiz, später in die USA, wo er 1944 die amerikanische Staatsbürgerschaft erhielt. dpa (nur s/w; zu dpa Themenpaket "Thomas Mann" am 29.05.2000)Walter Benjamin

In het laatst verschenen nummer van Filosofie Magazine (februari 2016) staat een ‘Historisch profiel’ van Walter Benjamin (1892-1940, foto rechts). Hierin citeert de auteur, Martin de Haan, een veel door Benjamin geciteerde omschrijving over een ‘bucklicht Männlein’ uit Des Knaben Wunderhorn. Het gebochelde mannetje dat voor pech in ons leven zorgt. Hij brengt dit, met Hannah Arendt, die het eerder deed, in verband met de vraag of Benjamin zelf niet aanstuurde ‘op zijn eigen pech, om maar niet nuttig te hoeven zijn?’ Naar aanleiding hiervan neem ik hieronder een eerder in Wervelingen gepubliceerde column (herfst 2008) over, waarin het mannetje ook figureert.

Onlangs las ik dat de schrijver Thomas Mann (foto links) iedereen die in zijn buurt kwam alleen maar bekeek met de ogen van een schrijver op zoek naar personages. Of dat hem helemaal recht doet (zie die fijnzinnige versie die Georg Lukács over hem geeft in Sunschrift 92) waag ik te betwijfelen, maar de rugpatiënten die Mann in zijn roman De Buddenbrooks ten tonele voert, lijken in eerste instantie meer tot op de spits gedreven karikaturen dan geloofwaardige personages. Of grotesken die we ook uit de beeldende kunst kennen, zoals de kleine mensen in Dr. Faustus.

Daar gaan we dan. Makelaar Sigismund Gosch ‘betreurde oprecht geen bochelaar te zijn’ (Buddenbrooks, p. 145). Gosch, een vrijgezel, was uiterlijk ‘een boosaardige, gemene, interessante en vreeswekkende karakterfiguur’ maar innerlijk eerlijk en goedmoedig. Een dialectiek die we tussen twee haakjes ook tegenkomen bij de zieke, stervende moeder in Die Betrogene.
En dan is er de bekende Sesemi Weichbrodt, die een pension had waarin zij adolescenten opleidde. Zij is naar de werkelijkheid getekend, en hád een kromme rug. Behalve vrijgezel was ze in de roman boosaardig en gemeen.
Vervolgens komt Johannes Buddenbrook, Hanno, ten tonele. Het jongetje dat droomt van het gebochelde mannetje uit Des Knaben Wunderhorn dat een beetje griezelig is (ook hij), slechte dingen uithaalt en tenslotte vraagt of men hem in gebed wil gedenken (p. 375).
Om nog maar te zwijgen van de jongste bediende van het kantoor van Thomas Buddenbrook, ook al zo krom als een hoepel en schuw als wat.
Tenslotte is er de organist van de Marienkirche in Lübeck, Edmund Pfühl, die – het valt te raden – op z’n minst ‘wat hoge schouders’ heeft.

In de roman van Thomas Mann lopen dus aardig wat mensen met een min of meer kromme rug rond. Misschien omdat er, als realiteitswaarde, in die tijd, begin 20ste eeuw, nog niet veel aan kon worden gedaan. Maar vooral, lijkt het, als symbool van het decadente, het burgerlijke. Mann wilde dit tegenover het intellectuele plaatsen. En dan staan – vrij naar de eerder genoemde Georg Lukács – ‘verminkte (…) persoonlijkheden’ (Sunschrift, p. 20) tegenover ‘estheties (…) aantrekkelijken’ (p. 22).

Maar aan het voorkomen van Sesemi Weichbrodt geeft Thomas Mann aan het eind van zijn boek een aparte draai: ‘Toen echter kwam Sesemi Weichbrodt aan tafel overeind, zo hoog ze maar kon. Ze ging op haar tenen staan, rekte haar hals uit, klopte op het tafelblad, en de muts trilde op haar hoofd. ‘Het is zo!’ zei ze met al haar kracht en keek iedereen uitdagend aan.
Daar stond ze, triomferend in de goede strijd die ze haar hele leven lang tegen de verzoekingen van haar leraressenverstand had gevoerd, gebocheld, nietig en bevend van overtuiging, een kleine, straffende, geestdriftige profetes’ (p. 616).

En zo geeft Mann aan Weichbrodt het profetische elan mee ‘zoals aan het slot van duistere Shakespeare-tragedies een Richmond of een Edgar naar voren komt die aanduidt dat het niet de wereld is die is vergaan maar slechts een bepaalde maatschappelijke wereld en dat die zal worden opgevolgd door een nieuwe, betere wereld’ (Lukács, p. 183).
Thomas Mann zegt zo via Weichbrodt, die het laatste woord heeft, dat het decadente voorbij gaat en er hoop is op een betere toekomst. Even heeft, en geeft, zij zicht op een wereld zonder pijn en narigheid.

Literatuur:
Thomas Mann: De Buddenbrooks. Vert. Thomas Graft. Uitg. De Arbeiderspers, 2006 (Modern Klassiek)
Georg Lukács: Thomas Mann. Socialistiese Uitgeverij Nijmegen, 1975 (Marxisme en kultuur)
Martin de Haan: Walter Benjamin: al het nuttige is betekenisloos, Filosofie Magazine 24 (2016) nr. 2 (febr.) 54-60.