Oude feestdagen nieuw

Hagia SophiaIn het boek De stad aan de rand van de hemel van Elif Shafak (uitg. De Geus) dat ik momenteel lees/recenseer, staat een verhaal over de Turkse architect Sinan en diens Indische leerjongen Jahan (p. 335 e.v.). Sinan krijgt van de sultan de opdracht om de Hagia Sophia (zie afb.) in Istanbul te vergroten. Daarvoor moeten de omringende huizen worden gesloopt. Sinan begreep dat ‘zijn meester de keuze moest maken tussen de mensen en het gebouw, en hij duidelijk voor het laatste had gekozen.’

Het verhaal doet denken aan dat van de Walburgiskerk in Zutphen. Tijdens een rondleiding daar hoorde ik jaren geleden dat het koor van de kerk een knik maakt, omdat het treurt.
Tijdens een cursus kunstgeschiedenis leerde ik, jaren later, dat die knik erin zit, omdat de bouwheren de omringende huizen moesten c.q. wilden laten staan. Een geestelijke reden tegenover een seculiere dus.

Soms staan ze niet tegenover elkaar, maar in elkaars verlengde. Het joodse Pesach is bijvoorbeeld van oorsprong een oogstfeest, maar werd later de viering van de uittocht uit Egypte. Toch klinkt de oorsprong in de huidige viering van bijvoorbeeld een ander feest, Sjavoeot (Wekenfeest, Pinksteren) nog door: in het loslaten van een jonge duif en het binnen dragen van pas geboren baby’s, zoals ik in een kibboets in Israël meemaakte.
Dit maakt dat het voor seculiere mensen mogelijk ook iets van het feest mee te beleven.

Iets soortgelijks kan opgaan in de discussie over religieuze feestdagen en het ‘afstaan’ van de tweede dag (Tweede Paasdag en Pinksterdag bijvoorbeeld) voor een feest van een ander geloof. Seculiere mensen en christenen kunnen zo Ramadan, dat nu op de kalender staat (18 juni t/m 17 juli) meebeleven wanneer aan het vasten de inhoud wordt gegeven die moslims er ook deels aan geven: verbondenheid met arme en hongerige mensen op de hele wereld.

Ook valt te denken aan het gezamenlijk vieren van nieuwe feesten, zoals Keti Koti, een Surinaams begrip (= Verbroken Ketenen) dat de afschaffing van de slavernij symboliseert, op 1 juli 1863 in de toenmalige koloniën Suriname en de Nederlandse Antillen.

Zowel de oprichting van het instituut NiNsee, het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis, als de oprichting van herdenkingsmonumenten, waaronder het Nationaal Monument Slavernijverleden in het Oosterpark, zijn directe resultaten van deze inspanningen.

De rabbijn Lody van der Kamp, de predikant Herman Koetsveld en de humanistische moslim Enis Odaci hebben iets soortgelijks voorgesteld, namelijk ruil Tweede Paasdag in voor het joodse Jom Kippoer (Grote Verzoendag), en Tweede Pinksterdag voor het islamitische Suikerfeest. ‘Dat is’, zeggen zei (in: Trouw, 4 juni 2015) ‘een prachtige verbreding van de symboliek van het leven.’ Mijn zegen hebben ze.

In vrijheid aangeraakt

D'huyvetters_SpinozaNog maar enkele weken geleden was het Pesach, waarop joden de uittocht uit Egypte en de bevrijding van de slavernij herdachten. Ondertussen wordt, met dit in het achterhoofd, vooruit gekeken naar het Wekenfeest. Zoals de christelijke kerk, met Pasen in de rug, telt naar Pinksteren.

Het afgelopen weekend zong het begrip slaaf op verschillende plaatsen rond in mijn hoofd. Om te beginnen tijdens de laatste studiemiddag van de Vereniging Het Spinozahuis over een nieuwe vertaling van de Staatkundige verhandeling van Spinoza (zie afb.).

We lazen het elfde, onaffe hoofdstuk over de volksregering. In paragraaf drie daarvan sluit Spinoza vrouwen en ‘servi’ hiervan uit. D’huyvetters vertaalt dit laatste heel hedendaags met ‘mensen in loondienst’, W. Meijer geeft het in een oude vertaling (1901) weer met ‘dienstbaren’. Maar volgens inleider Piet Steenbakkers mag je hier, geredeneerd vanuit het Romeinse recht, gewoon ‘slaven’ lezen. Iets dat in de tijd van Spinoza nog wel degelijk bestond (onder meer in onze koloniën!).
Belangrijker is de kwestie van uitsluiting. Je kunt dit niet 1:1 naar onze tijd vertalen, maar je mag het ook niet wegredeneren. Wat de Farizeeën volgens Steenbakkers in zo’n geval deden, was in een tekstcommentaar een witruimte open laten. De grootte daarvan stond vast.

Vervolgens kwam Peter Tomson als voorganger in de Amsterdamse Oude Kerk op de zondag aansluitend in een soortgelijk verband wat uitsluiting betreft, met een andere interpretatie. We lazen onder meer Johannes 9:39-10:10. Tomson redeneerde de angst die Johannes had voor de joden ook niet weg: ‘Johannes is een tekst met een trauma, en alleen als we daar alle begrip voor hebben, kunnen we zijn boodschap verstaan en ons eigen maken’.
Het trauma bestond erin, dat Johannes de deuren voor ‘de’ joden gesloten hield (Joh. 20:19),
zoals christenen later joden uitsloten. Zó voelt het dus. Je kan er gevoelig door/voor worden, of de andere kant uitslaan, en in wreedheid ontaardden.

Je kan ook het gemopper voorbij zijn, zoals Steenbakkers de houding van hedendaagse feministische stemmen als Moira Gatens en Aurelia Armstrong over Spinoza omschreef. En zoals Tomson in vergelijkbare zin de stem van David Hartman (1931-2013) in 1981 in Auschwitz or Sinai (be)noemde, het trauma voorbij.
Het enige dat rest, is om vergeving vragen en God aanroepen in vrijheid aangeraakt te worden

met levensadem, lente-tijding,
en doe met krachten ter bevrijding
ons hier in Christus’ vrijheid staan.
God, laat ons niet vergaan!
(Ad den Besten, Lied 709).

Met de nadruk op ons, inclusief. Slaaf en vrije, man en vrouw, jood en christen.