Bij het overlijden van Anne van der Meiden

Uit de nalatenschap van een vriendin verwierf ik de streekroman Spoel en spade van Anne van der Meiden (Enschede 1929-Hellendoorn 2021). Het speelt in ‘zijn’ Twente van rond 1834 en verhaalt van de eenbenige Peutke die dagelijks met zijn negosie op een kar erop uit trekt en daarnaast ook nog huwelijksmakelaar is, zoals Van der Meiden zowel theoloog als hoogleraar massacommunicatie en public relations was. Om Peutke heen veranderen de boeren van vak en worden wever; scheef en wat voorovergebogen, rode randen om de ogen, een diepe en rauwe hoest. Peutke ‘wil er zo graag iets aan doen en niet berusten’ (p. 24).

Philip Krijger
Het is interessant om de fases die auteur Philip Krijger, die ik eens eerder in een culturele bijdrage aan Wervelingen uit diens boek De tragiek van de schepping oppikte (winternummer 2006/2007), naast het boek van Van der Meiden en een discussie naar aanleiding hiervan te leggen. Ik deed dat in een andere bijdrage aan datzelfde blad van de Vereniging van scoliosepatiënten (winternummer 2011/2012) en herplaats dat hier met toestemming en in een iets uitgebreidere vorm naar aanleiding van het overlijden van Anne van der Meiden op 2 juni jl..

Ervaringsdeskundige Krijger begint met het harmoniemodel, de grond van waaruit hij met alle beperkingen wat zicht en gehoor betreft leeft en waarin hij vrijheid en vreugde (h)erkent.
Dat doet Peutke in zijn lofzang op de natuur aan het begin van het boek ook, al heeft hij soms een sombere bui. Dit laatste zou Krijger het tragische model noemen, waarin sprake is van frustratie om het lot dat hem trof. Peutke weet zijn eigen narigheid positief om te buigen en zet zich van daaruit met vol verstand en uiteindelijk ook hart in voor een beter leven van de (thuis)wevers in Twente. Krijger noemt dit het confrontatiemodel.

Leerhuis
Het boek van Van der Meiden lezend, kwamen de modellen van Krijger opeens weer boven. En ze kwamen me van pas bij een discussie die ik met een (inmiddels emeritus) predikant voerde naar aanleiding van een leerhuis.[1] In diens mailtje was sprake van een volgende trits: ‘Je constant tegen ziek-zijn verzetten is vaak geen leven, terwijl met ziek-zijn leren leven vaak veel wijsheid oplevert. Waar het mij [ER] om gaat is, dat aan de ene kant verzet begint met aanvaarden, niet met ontkenning, en aan de andere kant aanvaarding niet moet ontaarden in berusting, uitgeblustheid, maar altijd aanleiding blijft voor de vraag, hoe het anders, beter kan.’ Kortweg draaide hij de volgorde van Krijger om:

  • confrontatiemodel (niet neerleggen)
  • tragische model (je constant verzetten is geen leven)
  • harmoniemodel (verandering begint met aanvaarding)

Elisabeth Kübler-Ross
Deze volgorde riep bij mij associaties op met de fasen van rouw volgens Elisabeth Kübler-Ross:

  • ontkenning
  • protest (of boosheid)
  • onderhandelen en vechten
  • depressie
  • aanvaarding

Johan Noorloos
Maar na deze constatering van mijn kant viel de gedachtewisseling stil.
Ik maak hem nu af en begin – alsof het nog niet genoeg is – met er nóg een rijtje aan toe te voegen. Van Johan Noorloos, auteur van bekende boeken als Hoe yoga je leven kan veranderen en 12 goeroes 13 ongelukken. In het blad Leef! (aug./sept./okt. 2011) stond de volgende trits:

  • stilte opzoeken (even je gedachten stilzetten)
  • de vraag of je de werkelijkheid accepteert zoals die is of je ertegen vecht
  • het visualiseren van je authentieke verlangen
  • het realiseren van je verlangen (grenzen verleggen)
  • inspireren: inspireer anderen

Iedereen die tijdens de jubileumdag van genoemde Vereniging, op 8 oktober 2012 in de ReeHorst in Ede meedeed aan de workshop De beweging van de geest, zal wel één en ander herkennen en kan zijn/haar ervaringen ‘op een rijtje zetten’. Want dat kun en mag je alleen zelf doen. Pas dan wordt het – om iemand van de Vereniging tijdens een andere workshop te parafraseren – ‘een manier van leven.’

Anne van der Meiden
Zoals Van der Meiden leefde, in alle vrijheid, openheid, met oog voor vernieuwing en zonder net als Peutke te berusten, zonder al teveel naar grenzen en wellicht ook afgebakende modellen à la Krijger of Noorloos te kijken. Zelf veranderde hij van orthodox gelovige in een vrijzinnige. Hij was lid van zowel de Nederlandse Protestanten Bond, de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden én de Protestantse Kerk Nederland. Hij had het over ‘verinnerlijking van communicatie’, zoals al die modellen misschien uiteindelijk leiden tot verinnerlijking of – zoals bij Noorloos – inspiratie van anderen, zoals ik dat ook een keer heb mogen zijn voor iemand tijdens een reis door Noorwegen. Ik denk – en hoop – dat wij dit allebei niet zijn vergeten.

Niet alleen heb ik Van der Meidens streekroman destijds met veel plezier gelezen (er is nog een vervolg op verschenen, Schering en inslag, dat ik nog wil lezen) wat mij aanzette tot het schrijven een paar columns/blogs (zie ook: https://elsvanswol.nl/zwijgen-bij-volle-maan/), maar ook mocht ik hem graag horen, wanneer hij voorging in de Alle-Dag-Kerk in Amsterdam. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

[1] Ds. Eddy Reefhuis, 12 augustus 2011 e.v.

De afscheidsviering is op 9 juni 2021 in de kerk van de Protestantse Gemeente van Usselo om 14.30 uur. Deze valt via live streaming te volgen: https://kerkdienstgemist.nl/stations/2304-Protestantse-Gemeente-Usselo/events/event/15708162-202106091100

Hilary Mantel

Mantel_HilaryMantel_De geest gevan

N.a.v. een interview met Hilary Mantel (zie afb. links) in de VPRO Gids #18 (30 april t/m 6 mei 2016) werk ik hier een column uit die ik eerder schreef voor Wervelingen (winter 2006-2007). Het interview verscheen n.a.v. de Nederlandse vertaling van Giving up the ghost (zie afb. rechts).

Eén van de hoofdpersonen in John Le Carré’s literaire thriller Absolute vrienden is Sasha. Een a-symmetrische man en voor alles een charismaticus, een ‘Quasimodo van de maatschappelijke genese van kennis’ (p. 97). Zelf brengt Sasha dit in verband met zijn Duits-zijn: ‘Voor mij geldt dat wat geen logica biedt betekenisloos is’ (p. 105). Le Carré legt dus geen link met Sasha’s scoliose en pijn. Of lijkt dat maar zo?

Zo’n stap wordt door onder anderen Hannemieke Stamperius wel gezet in haar boek Kleine theologie voor leken en ongelovigen. Haar visie doortrekkend, is het zo dat wanneer iets ten dienste van de maatschappij wordt gesteld, dit niet langer op het ego is gericht en dus is overwonnen (p. 214).
Stamperius besluit het hoofdstuk ‘Lijden en pijn’ met: ‘Geaccepteerd lijden breekt het ego af: psychologie en theologie gaan hier hand in hand. Er wordt dan ook wel terminologisch onderscheid gemaakt tussen lijden, dat de mens gevangen zet, en pijn, die mits geaccepteerd een bron van vrijheid en vreugde kan zijn. Tegenwoordig noemen we dat “empowerment”: in overwonnen lijden kan een enorme levenskracht zitten’ (p. 218).

Er is dus een link tussen het beeld dat Carré (maatschappelijke genese) en Stamperius (empowerment) schept: vechten voor de wereld en/of jezelf. Dit verband wordt ook beschreven in de dissertatie over lijden van Philip Krijger: De tragiek van de schepping.  Hij weet, net als overigens Stamperius die een botziekte heeft die ook haar gewrichten, spieren en zenuwen aantast, waarover hij praat, slechtziend en slechthorend als hij is. Krijger beschrijft drie modellen die niet naast elkaar staan maar in elkaar overgaan. Het gaat in de eerste plaats om het harmoniemodel (vrijheid en vreugde), vervolgens om het tragische model (frustratie, het lot) en tenslotte om het strijdmodel (confrontatie, maatschappelijke genese).

Maar er is nog een andere ingang. Die ontleen ik aan een interview dat Katja de Bruin had met schrijfster Hilary Mantel. Mantel heeft met haar boek Giving up the ghost, dat nu in een Nederlandse vertaling is verschenen (De geest geven) volgens De Bruin ‘grootste literatuur’ geschreven.
Mantel was, lezen we, ‘net twintig, toen ze geveld werd door vermoeidheid, braakaanvallen en een onverklaarbare pijn in haar benen.’ Het duurde zeven jaar voor ze zelf de diagnose stelde: endometriose. ‘De ziekte heeft haar leven bepaald. In veertig jaar is er geen dag geweest waarop ze geen pijn had.’ Tot voor kort, want na een zware operatie ‘kwam er ineens een dag waarop ik me realiseerde dat ik geen pijn had’, zegt de schrijfster.

In dit boek steeg de schrijfster boven haar eigen leed uit omdat ze, zoals ze stelt, zichzelf behandelde als een personage. Ze had dit boek nodig om voor zichzelf klaar te zijn om aan het laatste deel van haar levenswerk te beginnen: het derde deel over Thomas Cromwell. En dat is ze nu.
Bij haar is dus zowel het ego overwonnen (Stamperius) en leidt de confrontatie met de ziekte (en meer) tot een maatschappelijke genese (Krijger) in die zin dat de bewonderaars van haar werk dank zij haar autobiografie nu het derde deel over Cromwell tegemoet kunnen zien. Terwijl ze er zelf veel waarde aan hecht endometriose meer bekendheid te hebben gegeven.