N.a.v. een interview met Hilary Mantel (zie afb. links) in de VPRO Gids #18 (30 april t/m 6 mei 2016) werk ik hier een column uit die ik eerder schreef voor Wervelingen (winter 2006-2007). Het interview verscheen n.a.v. de Nederlandse vertaling van Giving up the ghost (zie afb. rechts).
Eén van de hoofdpersonen in John Le Carré’s literaire thriller Absolute vrienden is Sasha. Een a-symmetrische man en voor alles een charismaticus, een ‘Quasimodo van de maatschappelijke genese van kennis’ (p. 97). Zelf brengt Sasha dit in verband met zijn Duits-zijn: ‘Voor mij geldt dat wat geen logica biedt betekenisloos is’ (p. 105). Le Carré legt dus geen link met Sasha’s scoliose en pijn. Of lijkt dat maar zo?
Zo’n stap wordt door onder anderen Hannemieke Stamperius wel gezet in haar boek Kleine theologie voor leken en ongelovigen. Haar visie doortrekkend, is het zo dat wanneer iets ten dienste van de maatschappij wordt gesteld, dit niet langer op het ego is gericht en dus is overwonnen (p. 214).
Stamperius besluit het hoofdstuk ‘Lijden en pijn’ met: ‘Geaccepteerd lijden breekt het ego af: psychologie en theologie gaan hier hand in hand. Er wordt dan ook wel terminologisch onderscheid gemaakt tussen lijden, dat de mens gevangen zet, en pijn, die mits geaccepteerd een bron van vrijheid en vreugde kan zijn. Tegenwoordig noemen we dat “empowerment”: in overwonnen lijden kan een enorme levenskracht zitten’ (p. 218).
Er is dus een link tussen het beeld dat Carré (maatschappelijke genese) en Stamperius (empowerment) schept: vechten voor de wereld en/of jezelf. Dit verband wordt ook beschreven in de dissertatie over lijden van Philip Krijger: De tragiek van de schepping. Hij weet, net als overigens Stamperius die een botziekte heeft die ook haar gewrichten, spieren en zenuwen aantast, waarover hij praat, slechtziend en slechthorend als hij is. Krijger beschrijft drie modellen die niet naast elkaar staan maar in elkaar overgaan. Het gaat in de eerste plaats om het harmoniemodel (vrijheid en vreugde), vervolgens om het tragische model (frustratie, het lot) en tenslotte om het strijdmodel (confrontatie, maatschappelijke genese).
Maar er is nog een andere ingang. Die ontleen ik aan een interview dat Katja de Bruin had met schrijfster Hilary Mantel. Mantel heeft met haar boek Giving up the ghost, dat nu in een Nederlandse vertaling is verschenen (De geest geven) volgens De Bruin ‘grootste literatuur’ geschreven.
Mantel was, lezen we, ‘net twintig, toen ze geveld werd door vermoeidheid, braakaanvallen en een onverklaarbare pijn in haar benen.’ Het duurde zeven jaar voor ze zelf de diagnose stelde: endometriose. ‘De ziekte heeft haar leven bepaald. In veertig jaar is er geen dag geweest waarop ze geen pijn had.’ Tot voor kort, want na een zware operatie ‘kwam er ineens een dag waarop ik me realiseerde dat ik geen pijn had’, zegt de schrijfster.
In dit boek steeg de schrijfster boven haar eigen leed uit omdat ze, zoals ze stelt, zichzelf behandelde als een personage. Ze had dit boek nodig om voor zichzelf klaar te zijn om aan het laatste deel van haar levenswerk te beginnen: het derde deel over Thomas Cromwell. En dat is ze nu.
Bij haar is dus zowel het ego overwonnen (Stamperius) en leidt de confrontatie met de ziekte (en meer) tot een maatschappelijke genese (Krijger) in die zin dat de bewonderaars van haar werk dank zij haar autobiografie nu het derde deel over Cromwell tegemoet kunnen zien. Terwijl ze er zelf veel waarde aan hecht endometriose meer bekendheid te hebben gegeven.