Kant en Wijnberg

Ik wil nog wel eens een dichtbundel kopen, die op de site literairnederland.nl gunstig is beoordeeld. Recent gebeurde dat met de bundel Namen noemen van Nachoem M. Wijnberg. Het was met name één woordje in de recensie van Albert Hogeweij (zie link onderaan deze blog) dat mij had getroffen: alsof. ‘Geen dichter die de voegwoorden zoals en alsof zo vaak bezigt’.
Het resoneerde meteen met het woordje alsof in de filosofie van Immanuel Kant; Jabik Veenbaas schrijft het ook cursief in zijn boekje De essentie van Kant. En als hij het niet noemt, dat woordje alsof, kun je het soms ook tussen de regels door lezen.
Eerst Kant en dan Wijnberg.

Immanuel Kants alsof
Het begint eigenlijk al op pagina 19. Veenbaas citeert Kant, die opmerkte dat hij eerlijk toegaf: ‘Het was precies de aanwijzing van David Hume die vele jaren geleden voor het eerst mijn dogmatische sluimer onderbrak en mijn onderzoek op het gebied van de speculatieve filosofie een geheel andere richting gaf’. Ik moest het even opzoeken: wat was dat ook alweer, speculatieve filosofie? En ik vond een definitie die ongeveer zo luidt: de consequenties van een hypothese betwijfelen alsof [vet, EvS] waar is. Cornelis Verhoeven, las ik ergens, ziet scepsis alsof het speculatief is; ‘scepsis jegens kennis die niet langs de weg van empirisch onderzoek was verkregen’, schrijft Veenbaas (p. 33). Verschillende denkers in de achttiende eeuw raakten eraan ten prooi, zoals ook David Hume (p. 36) en Kant: ‘de cruciale ontwikkeling in Kants wijsbegeerte begon bij de scepsis’ (p. 40), maar dat bleek een impasse te zijn waaruit hij wilde ontsnappen.

Kant vond een uitweg in een ‘twee-werelden-theorie met ethisch religieuze trekken’ (p. 58), waarvan hij in de Kritiek van de zuivere rede ‘de eerste contouren schetste’ (p. 62). Dat wil zeggen dat het erom gaat, dat ‘de mens bij Kant burger [is] geworden van twee werelden: de zintuiglijke en de bovenzintuiglijke wereld. Het burgerschap van de bovenzintuiglijke wereld is het belangrijkst. Het belang van moreel handelen is groter dan dat van de kennis’ (p. 70). Tussen beide wordt bemiddeld, zodat ‘we de zintuiglijk gegeven natuur [kunnen] denken alsof daar een zedelijk doel aan ten grondslag ligt. En zo maakt het een overgang mogelijk van de zintuiglijke wereld naar de morele wereld, van de natuur naar de vrijheid’ (p. 78).

Hier duikt het woordje alsof voor het eerst op. Even verderop weer, wanneer Veenbaas schrijft dat we ‘de natuur [beschouwen] alsof een God die met een bedoeling heeft voortgebracht’ (p. 87). Het is een aanname.
Bedoelt Nachoem M. Wijnberg nu hetzelfde als Kant, wanneer hij alsof zo vaak bezigt? Laten we eerst kijken wat Hogeweij in zijn recensie schreef, alvorens ik de bundel van Wijnberg zelf ter hand neem.

De recensie van Albert Hogeweij
Na een korte inleiding schrijft Hogeweij, dat Wijnberg ‘gedichten wel eens “betekenismachines” heeft genoemd, instrumenten om tot inzicht te komen. Gelijkwaardig hoe in de wetenschap kennis wordt opgedaan. (…) Het geruststellende van al zijn opgeworpen probleemstellingen is dat ze niet op een definitief antwoorden aansturen. De deur van wat wij niet weten staat altijd open en hoeft niet op slot’. Een beetje zoals de late Kant, na een stellige periode. Een beeld als ‘alle kleren over elkaar’ dat Wijnberg gebruikt, doet denken aan de gelaagdheid bij Kant waar Veenbaas over spreekt (p. 140). Zo kan de ruimte die hij uiteindelijk biedt, worden benut ‘voor een gedifferentieerde kijk op het menselijk leven’ (id.).

En dan komt het: ‘Geen dichter die de voegwoorden zoals en alsof zo vaak gebruikt.’ Hij speelt tegengestelde begrippen tegen elkaar uit, zoals Kant een voorloper was van de dialectiek van Hegel (these – antithese). Alleen komt het bij Kant en Wijnberg niet tot een synthese, maar – zoals Hogeweij schrijft – ‘een schijn van dichterlijke harmonie (…), waarin de dingen even ver van elkaar als tot elkaar komen’.
Vervolgens heeft Hogeweij het over de twee lagen waaruit de gedichten van Wijnberg vaak bestaan: een concrete ‘en een daarop voortbordurende beschouwende laag’. Iets dat direct doet denken aan de twee lagen van het kenvermogen bij Kant: zintuiglijke aanschouwing en verstand.

Nachoem M. Wijnberg – Namen noemen
Een paar voorbeelden uit de bundel waarin die twee lagen in combinatie met ‘alsof’ duidelijk naar voren komen.
Het eerste ontleen ik aan het gedicht ‘Uitroeptekens in de trein’:

alsof ik wil doen – dubbele kostumering – dat ik in iemand anders
ben gebleven?

Het tweede aan het gedicht ‘In training voor de H.H. ter Balkt-herinneringswedstrijd’:

… opspringen en met mijn knieën naar mijn kin door de lucht blijven zweven
alsof ik in slaap ben
of in een houten paard zit. Het verschil tussen wie een hoog woord
niet eens ziet als hij er bijna tegenaan loopt

en wie luisteren of lezen alsof ze straks blind zijn,

en als ik de wereld in tweeën deel
staat niemand enkel aan één kant. …

Het derde en laatste citeer ik uit ‘In de kamers en receptieruimtes van de Nederlandse literatuur’:

… Op een buitenreceptie (in de achtertuin) van Atlas Contact
ben ik een keer over een klein perkje gesprongen
alsof ik van plan geweest was langer in de lucht te blijven hangen
en nog in de lucht dacht ik: als iemand het ziet heeft hij over honderd jaar
iets om aan te denken (en niet meer zeker te zijn
of hij het gezien heeft) als hij mijn naam ergens ziet.

Het is alsof Wijnberg in gesprek gaat met Kant (en Hegel!), over wie hij eerder (in 2007 in Raster) een gedicht publiceerde, waaruit ik tot slot de beginregels citeer:

Alsof hij elke dag een beslissing neemt die zo goed is als wanneer hij
zijn hele leven daarover had kunnen nadenken.

De laatste regels van dit gedicht refereren aan de beroemde uitspraak van Kant over twee dingen die de geest vervullen ‘met steeds nieuwe en toenemende bewondering en eerbied, hoe vaker en langduriger het denken zich ermee bezighoudt: de sterrenhemel boven mij en de morele wet in mij’ (Veenbaas, p. 144). Ze hebben ons wat te zeggen: Kant en Wijnberg. Alleen en alsof ze samen in gesprek zijn.

Link naar de recensie van Albert Hogeweij: https://www.literairnederland.nl/recensie-nachoem-m-wijnberg-namen-noemen/

Ironie?

Johann_Sebastian_Bach‘Overwinnen’ is het woord dat zowel Cornelis Verhoeven in een column over de catechismus gebruikte (in: Trouw, 16 september 1999) als John Eliot Gardiner in zijn recente boek over Joh. Seb. Bach (zie afb.) over een aria met betrekking tot de catechismus in één van diens cantates (slotaria BWV 185, Barmherziges Herze der ewigen Liebe).

Voor hetzelfde geld kun je het woord ook gebruiken voor een fragment uit de opera The News van Jacob TV (Jacob ter Veldhuis). Wat wil het geval.

Verhoeven wijst op de herkomst van het woord ‘catechismus’: het Griekse katècheoo (weergalmem van de echo). ‘Er moet’, schrijft hij, ‘wel enige ironie ten grondslag liggen aan de keuze van dat woord: het gaat alleen om de reproductie van het woord, begrepen of niet’.
Ook Gardiner heeft het over ironie. En over het overwinnen van de, in zijn ogen banale tekst.

Jacob TV gaat echter een stapje verder. Hij ontdekte dat onder de formules die Paus Benedictus XVI uitsprak, de cadens van een Palestrina zit. Zoals onder die van Bach wellicht de cadans van de formules in de Psalmen Davids (1619) van Schütz. Ironie valt er niet in te bekennen, eerder empathie zoals Ter Veldhuis het in een interview in Trouw van 22 mei 2014 beschrijft.

Op die manier ‘overwon’ Ter Veldhuis Palestrina, ‘overwon’ Bach Schütz en heeft Verhoeven het over het overwinnen van de noodzakelijke dreun van het catechismus-onderricht, op een wijze die ‘recht doet aan wat op die manier is overgeleverd’. Daarmee is denk ik ook de ironie overwonnen en heeft plaats gemaakt voor geestelijke rijkdom.

The News van Jacob TV gaat op 23 mei 2014 in première (Willminktheater Enschede). Andere voorstellingen: 31 mei (Odeon De Spiegel Zwolle), 2 juni (Paradiso Amsterdam) en 5 juni (Theater aan het Vrijthof Maastricht).

Micha Hamel als dichter

Micha HamelIn september 2003 debuteerde Micha Hamel met acht gedichten in literair tijdschrift De Gids, gevolgd door nog eens zes gedichten in het januarinummer van 2004. Herziene versies hiervan verschenen in Hamels debuutbundel Alle enen opgeteld. i Eén van de gedichten uit de eerste afdeling hiervan (Schoolgeld) gaat over Zondag. In de eerste versie komt ook hier de filosofische achtergrond van Hamel naar voren. In de eerste versie luidt de 5e strofe:

            De jeugd valt nooit iets te verwijten. Immers bezit zijn feilloze an-
                        tennes
            voor de onvervulbaarheid van de beloftes die gedaan zijn door de
                        generaties
            die gedurende de achterliggende jaren gevolmachtigd waren de we-
                        reld
            te verzadigen met de werkelijke resultaten van hun zijn.

In de in de bundel opgenomen versie is dit:

            De jeugd kan niets worden verweten; feilloos registreren haar
            antennes de onvervulbare beloftes van de generaties die gedurende
            de achterliggende jaren gevolmachtigd was de wereld te verzadigen.

Behalve dat de enjambementen hier veel natuurlijker zijn geworden, is de zwaar aangezette filosofische achtergrond (‘de werkelijke resultaten van het zijn’) vervallen. Deze achtergrond komt voort uit een jaar filosofiestudie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Ik heb vooral goede herinneringen aan Cornelis Verhoeven,’ zegt Hamel in een interview.

Ook de uit Hamels muziek bekende stijlcitaten komen in de gedichten terug. Het duidelijkst in de slotfase van ‘Schepen’, dat begint in de traditie van Van Ostayen of Hanlo, terwijl voor bijbelkenners ‘Serenade’ aan het taaleigen van het Hooglied doet denken, terwijl de strofe

             Schaarse aanschijn
             broos oplichtende gezichtshelft

 uit ‘Liefde’ niet alleen een omschrijving is van ongedateerde schilderijen als ‘Schrijvende vrouw met dienstbode’ (National Gallery of Ireland, Dublin) of ‘Schrijvende vrouw in het geel’ (National Gallery of Art, Washington) van Johannes Vermeer, waar Hamel zo bij aan zou willen schuiven, maar ook verwijst naar de Aäronitische zegen uit Numeri 6:24-26.

En net als in Hamels muziek staan ook in de gedichten barok taalgebruik en kale zinnen naast elkaar, of gaan soms hand in hand zoals in de cyclus ‘Zoonschap’, die mijns inziens de indrukwekkendste gedichten uit de bundel bevat.

Hier vinden we ook dezelfde, open blijvende vraag als in de titel van een compositie: Where are you? Het is in het gedicht ‘Aannemer’ dat gaat over een aannemer (Jozef) wiens kinderen (waaronder Jezus van Nazareth) de zaak overnemen en

            beloven de klant de hemel.

Maar

             Voor de zoveelste
             keer is oplevering
             onlangs uitgesteld.

 De klant probeerde de oude vader (God) te bellen,

              maar die gaf niet thuis.

Dit neemt niet weg dat Hamel in andere gedichten een meer cabareteske, (zelf)ironisch register opentrekt, vergelijkbaar met ‘Lieve Madonna’ uit de Nalatige liederen. Een voorbeeld is ‘Scheppen’ waarin de clown eindigt met:

            Soms vang ik een glimp van mijzelf op
            Niet hier, in de piste, maar ergens
            Tussen het boe-roepend publiek.

Als in een flits zag ik bij deze regels een schilderij uit de omgeving van de dichter/kunstkenner Apollinaire, naamgever van het surrealisme (in: Les mamelles de Tirésias) en soul-mate van Hamel die gedichten van hem toonzette onder de titel Triptyque (2004), dat hij in een concerttoelichting zelfironisch omschreef als een ‘meesterwerk voor zang en piano in verschillende stemliggingen.’

In 2013 kreeg Micha Hamel voor zijn dichtbundel Bewegend doel de Jan Campert-prijs.

Deze blog is een alinea uit een artikel over Micha Hamel als dichter én componist in Mens en melodie, jrg. 60 nr. 2 (2005).


i Micha Hamel: Alle enen opgeteld. Uitg. Augustus, 2004 (ISBN 90-457-0443-9).