Micha Hamel als dichter

Micha HamelIn september 2003 debuteerde Micha Hamel met acht gedichten in literair tijdschrift De Gids, gevolgd door nog eens zes gedichten in het januarinummer van 2004. Herziene versies hiervan verschenen in Hamels debuutbundel Alle enen opgeteld. i Eén van de gedichten uit de eerste afdeling hiervan (Schoolgeld) gaat over Zondag. In de eerste versie komt ook hier de filosofische achtergrond van Hamel naar voren. In de eerste versie luidt de 5e strofe:

            De jeugd valt nooit iets te verwijten. Immers bezit zijn feilloze an-
                        tennes
            voor de onvervulbaarheid van de beloftes die gedaan zijn door de
                        generaties
            die gedurende de achterliggende jaren gevolmachtigd waren de we-
                        reld
            te verzadigen met de werkelijke resultaten van hun zijn.

In de in de bundel opgenomen versie is dit:

            De jeugd kan niets worden verweten; feilloos registreren haar
            antennes de onvervulbare beloftes van de generaties die gedurende
            de achterliggende jaren gevolmachtigd was de wereld te verzadigen.

Behalve dat de enjambementen hier veel natuurlijker zijn geworden, is de zwaar aangezette filosofische achtergrond (‘de werkelijke resultaten van het zijn’) vervallen. Deze achtergrond komt voort uit een jaar filosofiestudie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Ik heb vooral goede herinneringen aan Cornelis Verhoeven,’ zegt Hamel in een interview.

Ook de uit Hamels muziek bekende stijlcitaten komen in de gedichten terug. Het duidelijkst in de slotfase van ‘Schepen’, dat begint in de traditie van Van Ostayen of Hanlo, terwijl voor bijbelkenners ‘Serenade’ aan het taaleigen van het Hooglied doet denken, terwijl de strofe

             Schaarse aanschijn
             broos oplichtende gezichtshelft

 uit ‘Liefde’ niet alleen een omschrijving is van ongedateerde schilderijen als ‘Schrijvende vrouw met dienstbode’ (National Gallery of Ireland, Dublin) of ‘Schrijvende vrouw in het geel’ (National Gallery of Art, Washington) van Johannes Vermeer, waar Hamel zo bij aan zou willen schuiven, maar ook verwijst naar de Aäronitische zegen uit Numeri 6:24-26.

En net als in Hamels muziek staan ook in de gedichten barok taalgebruik en kale zinnen naast elkaar, of gaan soms hand in hand zoals in de cyclus ‘Zoonschap’, die mijns inziens de indrukwekkendste gedichten uit de bundel bevat.

Hier vinden we ook dezelfde, open blijvende vraag als in de titel van een compositie: Where are you? Het is in het gedicht ‘Aannemer’ dat gaat over een aannemer (Jozef) wiens kinderen (waaronder Jezus van Nazareth) de zaak overnemen en

            beloven de klant de hemel.

Maar

             Voor de zoveelste
             keer is oplevering
             onlangs uitgesteld.

 De klant probeerde de oude vader (God) te bellen,

              maar die gaf niet thuis.

Dit neemt niet weg dat Hamel in andere gedichten een meer cabareteske, (zelf)ironisch register opentrekt, vergelijkbaar met ‘Lieve Madonna’ uit de Nalatige liederen. Een voorbeeld is ‘Scheppen’ waarin de clown eindigt met:

            Soms vang ik een glimp van mijzelf op
            Niet hier, in de piste, maar ergens
            Tussen het boe-roepend publiek.

Als in een flits zag ik bij deze regels een schilderij uit de omgeving van de dichter/kunstkenner Apollinaire, naamgever van het surrealisme (in: Les mamelles de Tirésias) en soul-mate van Hamel die gedichten van hem toonzette onder de titel Triptyque (2004), dat hij in een concerttoelichting zelfironisch omschreef als een ‘meesterwerk voor zang en piano in verschillende stemliggingen.’

In 2013 kreeg Micha Hamel voor zijn dichtbundel Bewegend doel de Jan Campert-prijs.

Deze blog is een alinea uit een artikel over Micha Hamel als dichter én componist in Mens en melodie, jrg. 60 nr. 2 (2005).


i Micha Hamel: Alle enen opgeteld. Uitg. Augustus, 2004 (ISBN 90-457-0443-9).