Rond of vierkant?

Robert Zandvliet_De PontDe bijdrage van Sytze de Vries aan de bundel Liturgie – stelt het iets voor? heet: ‘Dat is andere taal…’. Hij heeft het over de andere taal van de Schrift, die spiegels levert waarin je jezelf leert herkennen en vinden. De tweede taal, noemt Huub Oosterhuis dat.

Maar dat er ook nog zoiets als een derde taal bestaat, konden de kerkgangers van de Oude Kerk in Amsterdam afgelopen zondag (Beloken Pasen) ervaren toen Zeb ons twee keer als danser voorging.

Tijdens zijn eerste dans, in de viering van de kerk, sloot Zeb aan bij het verhaal van de Jacobsladder. De preek van Klaas Holwerda begon, al dan niet bewust, met een spiegeling van Zebs bewegingen: een plastic, doorschijnende ronde bol die via zijn armen omhoog en naar beneden rolde. Zoals de engelen op de Jacobsladder klommen en afdaalden. De gebeden gingen naar boven, de hoop daalde af. Soms lag de bol even op het voorhoofd van Zeb, als was het ’t doosje van de joodse gebedsriem.

Na de lezingen, de dans en de preek, danste Zeb ons voor naar het hoofdkoor. Met gebaren nodigde hij de kerkgangers uit. Met subtiele bewegingen leek het of hij brood brak en de beker doorgaf. Weer die spiegeling, van wat wij even later zouden doen. Alleen waren er nu meer ronde bollen in het spel betrokken. Oneerbiedig zou je het een jongleurs act kunnen noemen, met wat teveel vleugjes boeddhisme wat mij betreft. Eerbiediger gezegd had ik even behoefte aan een vierkant doosje, zoals bij de gebedsriem. Anders gezegd: een wat hoekiger taal.

Of, zoals de door mij zeer bewonderde schilder Robert Zandvliet ’s avonds op NPO2 in het portret dat Frank Scheffer van hem maakte (De waarneming, 2015) op een gegeven moment zei: ‘De ronde steen maakte plaats voor een meer hoekige steen, die zich beter verbindt met mijn kronkelpad: hetzelfde, maar dan een klein stapje verder’ (zie afb.).

De derde taal van Zeb is ook taal, één die je eerst uitgelegd moet krijgen voor ’t kwartje – althans bij mij – valt. Het is een nieuwe taal die de kerk binnenkomt, zoals tijdens het Avondmaal de geluiden van een politieauto op het Oudekerksplein door de open staande deur binnen kwamen. Die open deur is onderdeel van de proef van een transitietraject naar Citykerk.
Als een oefening, zoals we ons verplaatsten via Sebastiaanskapel, via de viering en de Joriskapel naar het hoogkoor. En uiteindelijk naar buiten, waar de politieauto inmiddels al was vertrokken. De wereld in. Zo hoort het.

Een visioen?

Taturo Atzu_Oude KerkDe Citykerkpionier van de Oude Kerk in Amsterdam, Jan-Jaap Stegeman, nodigde gemeenteleden uit met hem mee te gaan naar de lezing ‘The Anatheistic Wager: Interreligious Violence or Hospitality?’ door de Amerikaanse theoloog/godsdienstfilosoof van Ierse, rooms-katholieke afkomst Richard Kearney (VU Amsterdam).

Kearney is voor Stegeman één van de inspiratiebronnen in zijn denken over Citykerk-zijn. Die uitnodiging nam ik met beide handen aan, geïnteresseerd als ik ben in zowel de Citykerk-ontwikkelingen als aan de vooravond staand van een godsdienstfilosofische Master-scriptie.

Op hetzelfde moment als die uitnodiging verscheen, staat op het dak van diezelfde Oude Kerk het kunstwerk The Garden which is the Nearest to God (zie afb.) van de Japanner Taturo Atzu (27 juni-6 september 2015). Het werk bestaat uit een tijdelijk plateau, dat ons volgens een persbericht ‘nieuwe inzichten en vergezichten te bieden’ heeft.

Een samenvallen van twee dingen die een uitgelezen gelegenheid biedt om te proberen het denken van Kearney toe te passen op genoemd kunstwerk. Immers: Kearney heeft het in zijn werk, onder andere in zijn lezing, ook over kunst. Al is dat met name poëzie en schilderkunst.

Kearneys uitgangspunt is, zoals ik ter voorbereiding las in onder meer een door Stegeman toegespeeld artikel, de ‘filosofische mogelijkheid om terug te keren tot de notie van God na de dood van God.’ Hij noemt deze mogelijkheid ana-theïsme, een derde weg suggererend tussen dogmatisch theïsme en atheïsme. De dubbele ‘a’ slaat enerzijds op voorwaarts gaan in tijd en ruimte, en op ‘opnieuw’, door de verborgenheid, de afwezigheid van God heen. Het slaat niet op een dialectische synthese die theïsme en atheïsme te boven gaat.
Voor Kearney is anatheïsme een poging om het seculiere te sacraliseren en het sacrale te seculariseren. Of, zoals hij Bonhoeffer citeert, zijn met God en leven zonder God.

Atzu verwijst in zijn werk ‘niet alleen naar het klassieke beeld van de kerk als ontmoetingsplek. In dit project’, stelt de website van de Stichting Oude Kerk, ‘is ook de geleidelijke bijsturing van religieuze naar culturele locatie vervat’, van theïsme naar atheïsme, van sacraal naar seculier.

Daarbij moet ik denken aan de indrukwekkende bijdrage van Albert van den Heuvel aan de middag ‘Te denken geven’ in de Amsterdamse Thomaskerk (24 april 2015), waar ik ook een bijdrage aan mocht leveren die elders op deze website valt terug te lezen. Van den Heuvel betreurt het dat de ‘vervlechting en onderscheid van geloof en seculier leven’, ons voorgehouden door onder anderen Bonhoeffer en Kearneys leermeester Charles Taylor, ’tot op heden geen wortel heeft geschoten in onze kerken.’ Ook Van den Heuvel zoekt in gedichten ‘het wezenlijke, de kern.’ Die ligt zijns inziens niet in meer (meer oecumene) maar in minder. In wat hij ‘gastvriendschap’ noemt (hospitality).

Ik ga tenslotte wat dat laatste betreft ook te rade bij de literatuur, bij wat de Kroaat Dura in Aminatta Forna’s schitterende roman Het huis met de schaduw over dit begrip zegt: de naam van de Kroatische stad Gost ‘klinkt in het Engels als een kruising tussen guest en host’ (p. 116). ‘”Of ghost“, zei Grace. “In het Kroatisch is dat duh.” Grace herhaalt het woord een paar keer. “Goed zo. Of prikaza, maar dat is eigenlijk meer een soort visioen”.’

Zo moge het zijn. En wie daar het dichtst bij komt (nearest to God), is voor mij nog een open vraag. Laten we in gezamenlijkheid, in ontmoeting en gastvrijheid, zoeken naar een mogelijk antwoord. Eén van de vele wellicht, zoals de Talmoed ons leert.