Van voor naar achter en van links naar rechts

Maarten LutherRabbijn Raphael Evers, rabbijn Menno ten Brink en Guy Muller van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (Cidi) roepen de kerken op ter gelegenheid van de vijfhonderdste verjaardag van de Reformatie (in 2017) excuses te maken voor Luthers jodenhaat.

De reactie hierop vanuit zowel de PKN als Refo500 zijn tekenend. Maar naar mijn idee moet er (ook) iets heel anders gebeuren. Eerst de reacties. En dan wat er zou kunnen gebeuren.

 

Een woordvoerster van de PKN, Marloes Nouwens-Keller, vindt het (als weergegeven in Trouw van vandaag) een punt om excuses te maken voor iets wat je zelf niet hebt gedaan. Herman Selderhuis van Refo500 wil ook aandacht schenken aan het feit dat de kerken vijfhonderd jaar geleden verdeeld raakten.

Het zijn kenmerkende uitspraken die iets zeggen over de beweging die de protestantse kerken maken: van voor naar achter en van links naar rechts (of van rechts naar links?). Of dat de goede kant op is, is maar de vraag. Daarom is het misschien goed als de kerken zich, ongedeeld, jawel, afvragen in welke al dan niet anti-joodse traditie zij nog steeds staan en wat dit met hun belijdenis doet.

Een voorbeeld. Een paar weken geleden werd Sacraments(zon)dag gevierd, een feestdag die oude papieren heeft (Luik, 1246) en gepaard gaat met plechtige processies. In de kerk waar ik ter kerke ga werd ter intocht stil gestaan bij de kooromgang, met zicht op de plaats waar eens het sacramentshuisje stond opgesteld. Het is een haast symbolisch moment in een kerk die zich beroept op de voor-reformatorische liturgie: ‘de rijkdom van de liturgie, het belang van rituelen, de wekelijkse viering van de Maaltijd van de Heer (Avondmaal of Eucharistie), de eeuwenoude traditie van muziek en theologie.’
Regelmatig klinkt er bijvoorbeeld gregoriaans, maar dan gezongen op een manier waarin niets hoorbaar is van de joodse wortels die er op één of andere manier in door zóuden kunnen klinken.

Een gezamenlijke optocht i.p.v. alleen door ambtsdragers – oké. Maar wordt ‘zo zichtbaar en voelbaar, dat wij te gast zijn in het huis van de Heer, en Hij degene is die ons uitnodigt?’ En: ‘doorbreken we (zo) ook de vaste gewoonte, die de indruk kan wekken dat wij bepalen wat er in Gods huis gebeurt?’  Daarvoor moet toch iets anders gebeuren.
De kans is groot dat mij, zoals me een keer in een kerkenraadsvergadering overkwam, ongetwijfeld worden verweten dat ik weer een hobby aan het botvieren ben. Een gevoeligheid voor joodse wortels is voor alles weet hebben van de boodschap die erachter zit.

In het leerhuis van dezelfde kerk is het hoe langer hoe meer bon ton om de Naam van God, het tetragram JHWH voluit uit te spreken. Al lang niet meer weersproken, want er lijkt geen beginnen meer aan. Of, zoals Ruard Ganzevoort mij eens twitterde toen ik er hem op wees dit gebruik ongepast te vinden: Mag ik. Het is in mijn traditie gebruikelijk. Een traditie die een steeds grotere stem krijgt. ‘En we zijn er inmiddels al niet meer bang voor’, hoorde ik een predikant laatst zeggen. O nee?

Met het gebruik de voor-reformatorische liturgie te omhelzen en joodse gebruiken die even goede papieren hebben in één moeite door de nek om te draaien, lijkt het steeds minder ongepast om in leren en vieren, in preken en voorbeden de joodse God van de wrake (u bedoelt?) van stal te halen en de aandacht voor het joodse erfgoed te vervangen door het Palestijnse leed. Dat zijn eenzijdige én gevaarlijke ontwikkelingen.
Misschien is het goed daar bij de herdenking van 500 jaar Reformatie óók bij stil te staan. En ons leven te verbeteren in plaats van terug te vallen in wat ik had gehoopt dat het verleden tijd zou zijn.

De vrouw begint te dansen

SjostakovitsjIn het Amsterdamse Concertgebouw bestaat in januari 2015 de kans om kort na elkaar in de kleine zaal twee keer het achtste strijkkwartet in c op.110 van Dimitri Sjostakovitsj (1906-1975, zie afb.) te beluisteren: op 16 januari in een arrangement van P. Vigh door het Berlage Saxofoonkwartet, en op 21 januari door het Matosinhos kwartet.
Ter gelegenheid daarvan herplaats in hier een gedeelte uit het hoofdstuk ‘Joodse invloeden in de Russische muziek’ uit mijn boekje
Dialoog in muziek. De laatste alinea is toegevoegd.

 

De schrijnendste omschrijving van een dans zoals die in het Strijkkwartet nr. 8 voorkomt, gaf Lizzy Sara May in haar boek Wacht u voor de hond: ‘De Kresjatikstraat bijvoorbeeld: de razzia’s op joden daar; datgene wat mij het meest heeft aangegrepen: een vrouw die met haar twee kleine kinderen probeert te vluchten. Ze wordt tegengehouden door dronken Duitse soldaten. Een van de kinderen wordt door hem onthoofd. De vrouw staat daar als versteend. Dan onthoofden de soldaten ook het tweede kind. De vrouw wordt waanzinnig en begint, terwijl ze de lijkjes tegen zich aandrukt, te dansen.’

Sjostakovitsj heeft als geen andere niet-joodse Russische componist van zijn generatie de herinnering aan de massamoord op de joden levend gehouden. Hij heeft ook willen afrekenen met de anti-joodse gevoelens die leefden en die aan het eind van de negentiende eeuw bijvoorbeeld hebben aangezet tot de waarschijnlijk door een Rus geschreven Protocollen van de Wijzen van Sion. Daarbij moet worden bedacht, dat de Tweede Wereldoorlog verleden tijd was en al te duidelijke uitbeeldingen ervan achterwege moesten worden gelaten. Schrijvers als Semjon Goezenko, Aleksej Mezjirow, Sergej Orlov en Olga Bergolits, die die negeerden, werd het zwijgen opgelegd. Een in 1948 geschreven manuscript als het Zwartboek van I. Ehrenburg en V. Grossman, dat gaar over de nazi-misdaden tegen de joden in bezette delen van de toenmalige Sovjet-Unie, is nooit verschenen. Auteurs gingen over tot het maken van vertalingen, zoals componisten overgingen tot het componeren van filmmuziek die niet onder controle van de Unie van Sovjetcomponisten viel. Onder hen bevond zich Sjostakovitsj.

Interessant is in dit verband te bekijken in hoeverre in die filmmuziek parodieën voorkomen ‘die met de kenmerken van een parodie helemaal niets parodieert’, zoals Martin Kaaij in een artikel in de VPRO Gids (#51-52, 20 dec. 2014-2 jan. 2015) het Eerste pianoconcert van Sjoskakovitsj omschrijft: een parodie ‘in abstracto.’ Het is volgens Kaaij, net als de filmmuziek, ‘opvallend toegankelijke muziek, maar daardoor nog niet onbeduidend. Zo’n streng onderscheid tussen aangrijpende kunstmuziek en muzikale frivoliteiten maakte Sjostakovitsj zelf trouwens ook niet. Voor hem was een komisch liedje op zijn eigen manier ook diepzinnig.’ Of een dans waarop men in de concentratiekampen moest dansen, zoals geciteerd in het achtste strijkkwartet.