Oude meester uit Oudewater

David_Maagd onder de MaagdenWie als dagjesmens, of tijdens vakantie Oudewater bezoekt, zal vreemd opkijken: op zesentwintig verschillende plaatsen hangen grote trespa-platen met afbeeldingen van schilderijen van Oudewaters oude meester Gerard David (ca. 1455-1523, zie afb. links achteraan op Maagd onder de maagden). In het kader van het 750-jarig bestaan van Oudewater, midden in het Groene Hart van Holland, hangen ze er als een openluchtexpositie.

Gerard David werd in Oudewater geboren, leerde het vak in Haarlem, en vervolgens Gent of Leuven – daarover bestaat geen duidelijkheid – en vestigde zich als meester-schilder in Brugge. Een paar jaar verbleef hij in Italië, waar de stijl van dat land uit die tijd duidelijk vat op zijn werk kreeg.
Zijn naam is onder kenners en liefhebbers vooral bekend omdat hij het landschap niet meer als een decor voor religieus werk weergaf, maar als een zelfstandig onderwerp.

Zijn werk is over heel de wereld verspreid, en je zou om het te zien moeten reizen naar – uiteraard – Brugge, maar ook naar Wenen, Boedapest, Madrid, München, Berlijn, Parijs, Rouen, Antwerpen en Brussel, en verder weg: naar Philadelphia, New York, Pasadena en Cleveland. In Nederland valt werk van hem te bewonderen in Boijmans van Beuningen (Maagd en kind zittend in een landschap) en het Mauritshuis (Boslandschap) – toevallig wel twee werken die het landschap belichten.

Wat we in Oudewater op ware grootte te zien valt, is met zorg over de verschillende muren in de stad verdeeld. Wie de rondleiding aan de hand van een bij het Toeristisch Informatie Punt (Leeuweringerstraat 10) verkrijgbare boekje loopt, zal opvallen dat de schilderijen niet chronologisch zijn opgehangen, maar dat eerder is geprobeerd ze thematisch bij het pand aan te laten sluiten. Het Altaarstuk van St. Michaël – waarmee de openluchtexpositie begint – hangt bijvoorbeeld aan de buitenmuur van de Oudkatholieke kerk, die is gewijd aan St. Michaël. Het is ook de kerk waar David werd gedoopt.
Een ander voorbeeld is het Oordeel van Cambyses, een tweeluik dat hangt aan de muur van het Stadhuis. Toepasselijk, omdat schepenkamers van 15de eeuwse stadhuizen vaak werden voorzien van schilderijen met als thema de rechtspraak.

Een ander gegeven waardoor deze openluchtexpositie interessant is, is het feit dat verschillende panelen die over de hele wereld verspreid zijn geraakt, hier weer bij elkaar zijn gebracht. Een voorbeeld in dit verband is het Cervana altaarstuk, waarvan onderdelen in Genua en Parijs terecht kwamen. Het bestaat uit zeven panelen, waarvan er uiteindelijk nog twee ontbreken. Dit is overigens een werk waarop de Italiaanse invloed zichtbaar is in onder meer de licht-donkerwerking en een heftiger dramatiek dan op de Vlaamse stukken.

Tot en met 19 september zijn er, naast deze expositie, nog andere evenementen die een bezoekje aan Oudewater de moeite waard maken. Zie: http://www.oudewater750jaar.nl

Tussen koraal en impressie

Karg-ElertGisteren liep ik met nog zo’n dertig andere geïnteresseerden een kerkenpad langs vier kerken/orgels in Oudewater, midden in het Groene Hart van Holland. Ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Oudewater bespeelde stadsorganist Gerben Mourik vier orgels. Op het laatste van de route, in de Grote- of St. Michäelskerk, speelde hij tot mijn genoegen een werk van Sigfrid Karg-Elert (zie afb.). Bescheiden research leerde dat hij zich vaker inzet voor de muziek van deze componist. Dat deed ik ook, in 1996, toen ik voor Mens en melodie een artikel over Karg-Elert schreef, waaruit ik hier gedeelten herplaats.

 

‘So, so, weil ich Siegfrid heisse, deshalb muss ich Jude sein! Weil manche meiner Werke französische oder englische Titel tragen, muss ich ein Undeutscher sein, den man boykottiert. O, was mir die Freundschaft und Sympathie zu England, Frankreich und Italien schon oft geschadet hat, man wird sofort als Jude, Verräter oder Bolschewik abgestempelt-. Es ist schlimm!’ Aldus Sigfrid Karg Elert in een brief van 12-13 juli 1926 aan de Engelse organist Godfrey Sceats.
Deze alinea geeft in een notendop weer wat de kerkmusicus Johannes Piersig eens als ‘het geval Karg’ bestempelde (in: Musik und Kirche, 1981/5, p. 224-231). Ondanks het feit dat Piersig zelf later ook het boetekleed heeft aangetrokken, blijft hij – met een knipoog naar de titel Suite pointillique die de componist in 1910 aan een stuk voor fluit en piano gaf – het werk van Karg-Elert benaderen als een vorm van pointillisme, dat wil zeggen als vlekken of punten die op een schilderij naast elkaar worden gezet in plaats van als een geïntegreerd geheel. En dat is nu juist de bron van de ellende die heeft geleid tot het versplinterende beeld dat men lang van Karg-Elerts werk en leven heeft gehad.

Siegfried Karg werd op 21 november 1877 in Obendorf am Neckar geboren. Zijn vader, Joh. Baptiste (volgens de encyclopedieën MGG en New Grove: Jean-Baptiste) Karg was rooms-katholiek, zijn moeder, Marie Frederike Ehlert, luthers. Dat er ook joods bloed door zijn aderen zou vloeien, werd Siegfried zich, zoals zovelen, pas door het opkomend nazisme bewust.
Toen Sigfried vijf jaar was, verhuisde het gezin naar Leipzig. Hier werd hij koorknaap in verschillende kerkkoren. Hij studeerde aan het Conservatorium in zijn woonplaats, theorie bij Salomon Judassohn, piano bij Karl Wendling, orgel bij Paul Homeyer en compositie bij Carl Reinecke. Later vervolgde hij zijn pianostudie bij Alfred Reisenauer, een leerling van Franz Liszt.

Na zijn studie werd hij benoemd tot docent piano aan het Conservatorium in Maagdenburg, onder voorwaarde dat hij aan zijn joods aandoende achternaam een tweede naam zou toevoegen. Hij voegde de naam van zijn moeder toe – zonder h, de kenmerkende h die volgens het Bijbelboek Genesis toegevoegd aan de naam Abram diens erenaam Abraham vormde. Ook de voornaam van Karg-Elert, Sigfried, moest eraan geloven. Op aanraden van Edvard Grief veranderde hij deze in diens ogen joods aandoende naam in 1905 in ‘Sigfrid.’ Dit laatste vormt een schrijnend contrast met het feit dat Scholem Scholem, de grootvader van de beroemde hoogleraar joodse mystiek Gershom Scholem, zijn voornaam bij het horen van de gelijknamige opera van de niet bepaald Judenfreundliche Richard Wagner onmiddellijk in ‘Siegfried’ veranderde, waarbij hij zijn achternaam in Hebreeuwse karakters en zijn voornaam in Latijnse letters schreef …
Als organist zette Karg-Elert zich in voor het onbekende werk van Max Reger. Drie jaar na diens dood werd Karg-Elert diens opvolger als docent compositie en theorie aan het Conservatorium in Leipzig. Een aanbod om orgeldocent te worden aan het Carnegie Institute in Pittsburg nam hij vanwege zijn slechte gezondheid niet aan. Hij overleed op Palmzondag, 9 april 1933, in zijn woning in Leipzig.

Karg-Elert is vooral bekend door zijn composities voor kunstharmonium en voor orgel. Tussen 1903-1915 schreef hij ruim honderd stukken voor kunstharmonium, waaronder de Sonatine op. 14. nr. 2 (1906). Zijn orgelcomposities worden gekenmerkt door een combinatie van het strenge contrapunt van Max Reger met de harmonische rijkdommen van Delius en Debussy.

In Nederland is een bepaald beeld van Karg-Elert ontstaan dat hier en daar nog steeds voortleeft. Een beeld dat niet alleen Karg-Elerts gebondenheid aan het protestantse koraal benadrukt, maar ook uitgaat van een vermeende verbondenheid met het barokorgel in plaats van met het orgel van de ‘Elzasser Orgelreform.’ Gelukkig is dit beeld de laatste tijd aan het veranderen. Onder meer door toedoen van Christine Kamp, en zoals ik nu hoorde, Gerben Mourik.

http://www.gerbenmourik.nl