Verleden jaar organiseerde het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) een serie lezingen over Kierkegaard. De inleider van de eerste avond, 5 november 2013, was dr. Onno Zijlstra. Het verslag dat ik toen van deze avond maakte, herplaats ik hier na het verschijnen van het boek met Zeven essays over een dwarse denker (zie afb.) bij Damon, waaronder één van de inleider van toen.
Zijlstra begon met te stellen dat de titel van zijn ‘praatje’ zoals hij het bescheiden noemde (maar het was meer, véél meer) een adequate aanduiding is die een probleem aangeeft waar Kierkegaard zelf mee worstelde. Hij wilde zowel digter (nee, geen typefout maar Deens voor dichter) als christen zijn. Dat eerste verdroeg zich slecht met het idee, het proberen christen te zijn. Dát is het probleem dat Zijlstra in verschillende stappen en aan de hand van citaten besprak. Daarbij alles wat ‘interessant’ heet te zijn (de verbroken verloving bijvoorbeeld) terzijde latend.
Fantasie
De jonge Søren probeert uit te zoeken wat zijn weg zal zijn: Het komt erop aan mijn bestemming te begrijpen, te zien wat de godheid eigenlijk wil dat ik doe (dagboekaantekeningen 1835). Hij is er snel uit: dat is schrijven en nog eens schrijven. Eigenlijk tot hij op is. Maar is dat wat ook de godheid wil dat hij doet? Het idee over kunst in het Kopenhagen van Kierkegaard is, dat kunst louter esthetisch is, waarin levenskwesties geen rol spelen. Het is, zoals collega-filosoof Schopenhauer meent, een vluchtweg. In het begin van zijn denken volgt Kierkegaard Schopenhauer in het idee dat schrijvers een identiteit, een fantasiewereld scheppen waarin je je kunt verliezen, weg van de werkelijkheid. Maar je moet je tot op zekere hoogte met de realiteit verzoenen. Heel persoonlijk schrijft Kierkegaard dan: de poëzie verzoent niet wezenlijk met de werkelijkheid, ze verzoent door bemiddeling van de fantasie, met de idealiteit van de fantasie, maar deze verzoening is juist in het werkelijke individu de nieuwe kloof met de werkelijkheid (1846).
Schrijven
De vondst is dan een ander type schrijverschap voor een negentiende eeuws filosoof, als beschreven in Of/of. Hierin verwoordt Kierkegaard twee standpunten:
1. die van de estheticus
2. die van de ethicus, iemand die kiest en een standpunt in het leven inneemt.
In het nawoord komt nog een derde optie naar voren: die van het religieuze. Na de pauze kwam Zijlstra nog met een vierde optie.
Wie er nu gelijk heeft, de estheticus, de ethicus of de religieuze mens, mag je als lezer zelf bepalen. Je kunt bij jezelf te rade gaan. Daarover schrijft Kierkegaard: als een dichter, en die is anders dan een beschouwer, die altijd tot een afsluiting komt: de dichter trekt ons mee, het leven in (1847).
Esthetiek en ethiek
Er vallen twee bewegingen te onderscheiden: van het esthetische naar het religieuze, en van de metafysica (Hegel!) naar het christen worden. Die gang heeft Kierkegaard zelf ook gemaakt. Achteraf heeft hij zijn schrijverschap gerechtvaardigd: Ik zie mezelf het liefst als een lezer van boeken, niet als schrijver. Hij heeft een oplossing gevonden, maar de vraag is of hij er daarmee is. Hij leest de Imitatio Christi van Thomas à Kempis en beseft dat dít de eigenlijke opdracht is: navolgen van Christus, stoppen met schrijven en predikant worden op bijvoorbeeld Jutland. Om het af te leren, schrijft hij enkele zeer omvangrijke recensies …
Een andere oplossing is er één waar Kierkegaard zich beter bij voelt: auteur zijn als daad stellen, niet als een vrijblijvende bezigheid. Nadat hij in de schandaalpers (De Korsaar) was bespot en kwetsbaar gemaakt, is dat zijn reactie: schrijven als daad tegen roddel en achterklap.
Voorzienigheid
Hij strijdt ook met de staatskerk die volgens hem niet verder kwam dan ‘interessant’-zijn. In die zin is zijn stellingname te vergelijken met die van Tolstoj. Kierkegaard raakt geïsoleerd, maar is niet ongelukkig. De conclusie kan zijn dat zijn totale werk een religieuze onderneming is en zijn schrijverschap op vergelijkbare wijze een eenheid, als navolging.
Na de pauze vertelde Zijlstra dat in zijn niet uitgegeven Het gezichtspunt voor mijn schrijverswerkzaamheid (1848) de Voorzienigheid aan het woord komt. Die heeft het dan weer over Kierkegaard. Maar laat de Voorzienigheid zich wel zo in de kaart kijken? Of had die iets in petto: wij zijn er ook nog, wij als lezers?
Kiezen
Wij lezen zijn werk, dat nu door Damon compleet in Nederlandse vertaling wordt uitgegeven, en kunnen ons ertoe verhouden. Het is heel persoonlijk en concreet werk. Je kunt er je eigen individualiteit in ontwikkelen. Samen met het begrip kiezen wijst individualisme richting existentialisme. Maar Kierkegaard is zoveel méér dan een voorloper hiervan. Maar let bij het lezen dan wel telkens op de context: wie spreekt hier: Victor Eremita, Johannes de silentio, …. (pseudoniemen)?
Zijlstra waagt zich aan de uitspraak dat Kierkegaard een beter dialecticus was dan Hegel; Hegel dacht “het” systeem te hebben afgerond, Kierkegaard reflecteerde erop. Hij is actueel met zijn antwoord op de vraag: Wat moet ik doen? En zijn antwoord: kiezen.