Theodora van Händel in NTR ZaterdagMatinee

Theodora_NTR ZaterdagMatineeIn mijn boekenkast staat een boekje over de geschiedenis van het oratorium van E.W. Schallenberg, waarin ook enkele pagina’s worden gewijd aan Händels voorlaatste oratorium (1749): Theodora. Het gaat over de geschiedenis van een christin die slachtoffer is van de christenvervolgingen in het vierde-eeuwse Antiochië onder Diocletianus en uiteindelijk uit de kerker wordt bevrijd door Didymus. Samen met hem sterft zij de marteldood. Volgens de auteur van dit boekje ‘zijn er te weinig tegenstellingen, vooral in tempo; het langzame overheerst te zeer’.

Wie gisteren naar het NTR ZaterdagMatinee ging met dit beeld, kwam bedrogen uit. Het waren niet zozeer de langzame tempi die opvielen, als wel de ingetogenheid van met name van de tweede en derde akte die indruk maakte en beklijfde. En dat komt niet alleen Händel toe, maar ook de Frans-Amerikaanse dirigent William Christie die deze sfeer uit de noten naar boven haalde en benadrukte.

Maar gelukkig had de auteur van mijn boekje ook oog voor de ‘solozangen met bijzonder verzorgd accompagnement, terwijl ook de vaak onderschatte koren aparte schoonheid bezitten’. Dat kun je wel zeggen. En ook hier gold: wat een solisten, waarbij de sporadische uithalen van tenor Kresimir Spicer met de mantel der liefde kunnen worden bedekt. Ze zijn hem vergeven.

Om de koorzang extra naar voren te halen, belangrijk als deze is, haalde Christie de ruim twintig leden van het koor van Les Arts Florissants letterlijk naar voren, tot voor het orkest. Dat gaf, met de actie die de solisten ten toon spreidden, aan de uitvoering iets van een semi-scènische opera. Teruggrijpend op de enscenering van Stephen Langridge in het Parijse Théâtre des Champs-Elysées.
Het orkest verrichtte wonderen van schoonheid. Zoals een fagot extra oplichtte, prachtig kleurde en zo een extra accent aanbracht: magistraal.

Terug naar mijn boekje en de solisten. De auteur noemt onder meer het slotduet van Theodora (Katherine Watson, sopraan) en Didymus (Philippe Jaroussky, countertenor). Dat klonk inderdaad als was het ‘overgoten van bovenaardse glans’. Maar dat gold eigenlijk meteen al vanaf de eerste inzet van Didymus, een solo gezongen passage waarbij de uitverkochte zaal de adem inhield. En vergeet het eerste duet niet! En de andere solisten: mezzosopraan Stéphanie d’Oustrac (Irene, gezellin van Theodora), bas-bariton Callum Thorpe (stadhouder Valens) en tenor Sean Clayton (bode).

Een enorme ovatie kon niet uitblijven. En terecht. We hebben Theodora naar waarde leren schatten. Mede dank zij een grandioze uitvoering.

Telemann-renaissance

TelemannOp 26 augustus a.s. zendt NPO Radio4 een rechtstreeks concert uit Warschau uit (20.00 uur, Zomeravondconcert). Het Freiburger Barock Orchester speelt in samenwerking met klavecinist Andreas Staier werken van Georg Ph. Telemann (zie afb.) en Joh. Seb. Bach.

Een mooie combinatie die mij terugvoert naar een artikel onder de titel Telemann-renaissance dat in 1981 verscheen in het tijdschrift Mens en melodie en dat ik n.a.v. bovengenoemd concert hier gedeeltelijk herplaats.

Romain Rolland, die in 1922 een artikel over Telemann publiceerde, weet de traagheid bij de herontdekking van Telemann aan de voorliefde voor Bach: ‘Wanneer zij [d.i. de muziekwetenschap, EvS] één figuur heeft uitverkoren, heeft zij deze vol ijver lief en wil van anderen niets weten.’ Wat niet wegneemt, dat Max Reger al in 1914 Variaties over een thema van Telemann (opus 134) schreef. Dat dit niet tot zijn sterkste werken behoort, doet daar niets aan af. Het thema dat hij nam, was een transcriptie uit het Menuet uit de Suite in Bes voor twee hobo’s, strijkers en basso continuo uit het derde deel van de Tafelmusik.

Hugo Riemann is de eerste geweest die een kamermuziekwerk van Telemann uitgaf. Dit was de fraaie Triosonate in Es uit het eerste deel van de Tafelmusik. Dergelijke uitgaven kwamen juist op tijd en de jonge muziekbibliotheken speelden grif in op de grote vraag naar ‘speelmuziek’ voor met name blokfluit. De Telemann-renaissance kwam goed op gang en Edgar Hunt kon vol trots schrijven dat ‘blokfluitisten (…) hiertoe de eerste aanleiding [hebben]  gegeven.’ Blokfluitisten van naam zagen er niet tegenop om in interviews met John M. Thomson te verklaren veel affiniteit met Telemann te hebben. Hans-Martin Linde werd zelfs lyrisch en verklaarde: ‘Telemann I really am fond of. Telemann is the recorder composer. The minor suite, that wonderful quartet from the Tafelmusik – and the d minor Sonate.’

Zo was in een kort tijdsbestek de mening totaal omgezwaaid. Want nog in 1951 kon prof. Schallenberg het door Spitta gelanceerde, veelgehoorde cliché bezigen als zou Telemann ‘een veelschrijver van groot, doch oppervlakkig talent’ zijn geweest. Toch maakte hij al wel voorzichtig een uitzondering voor Telemanns instrumentale muziek en voor diens liederen. Schallenbergs opvatting stoelt op het negentiende-eeuwse begrip van eeuwigheidswaarde. Het is duidelijk dat Telemann daarbij werd vergeleken met Bach. Terwijl Bach toch ook gewoon gebruiksmuziek schreef en die pretenties niet had. Het interessante daarbij is, dat werken van Telemann onder de naam van Bach lange tijd hoog werden gehouden: BWV 141, 160, 218, 219, Anhang 156, openingskoor BWV 145, motet Sei Lob und Preis mit Ehren BWV 231, Suite in A, BWV 824 uit het Clavierbüchlein für W.F. Bach en waarschijnlijk ook het orgelkoraal Herr Jesu Christ, dich zu uns wend BWV Anhang 56.

Het zijn Max Schneider en Romain Rolland geweest die als eersten erop hebben gewezen, dat de vergelijking tussen Bach en Telemann een fout uitgangspunt is. Dat een Fransman als Rolland veel op had met Telemann, is niet zo verwonderlijk; Rolland streefde immers in zijn hele werk naar een samensmelting van de Franse en Duitse cultuur, evenals Telemann in zijn muziek. Toch stelden ze ook, dat Telemann niet vergeleken moet worden met Bach, maar moet worden gezien als de voorloper van de klassieke stijl. Als een overgangsfiguur van laat-barok naar rococo. De inleiding tot het oratorium Die Tageszeiten met zijn natuurschildering zou bijvoorbeeld richting Empfindsamkeit wijzen, en de cantate Ino naar Gluck.

Gelukkig denken wij daar nu inmiddels ook anders over, en waarderen de eigenheid van Telemann als een groot componist die het hele scala van gevoelens beheerste en tot uitdrukking wist te brengen. En die een eigen plaats naast Bach verdient.

Ook tijdens het Festival Oude Muziek in Utrecht (28 augustus – 6 september a.s.) wordt op z’n minst tijdens twee, in dit geval gratis fringe concerten, werk van Telemann uitgevoerd: op 29 augustus om 11.00 uur (Telemuffat, Geertrudiskapel) en om 14.00 uur (The Goldfinch Ensemble, Bartholomeus Gasthuis). Kaarten af te halen in het Festivalcentrum (TivoliVredenburg).