Met ziel en zaligheid

Vandaag verschijnt een nieuw boek van Kick Bras, over de spiritualiteit van de theoloog Dietrich Bonhoeffer over wie ik hier al eerder blogde.
Minder bekend is dat Bonhoeffer ook veel van muziek hield én er veel over wist. T.g.v. het verschijnen van Bras’ boek, blog ik nu over het laatste: Bonhoeffer en muziek.

Dietrich Bonhoeffer schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog uit zijn cel in Berlijn-Tegel aan zijn vriend Eberhard Bethge en diens vrouw Renate over de muziek ‘zoals je ouders ze beleven en beoefenen.’ En die, schrijft hij, ‘bij droefheid de grondtoon van vreugde in je levend houden.’

Ik moet hierbij niet alleen denken aan een kenner van Bonhoeffer die het maar dwaas vindt dat ik me hierdoor laat leiden, tenslotte is Bonhoeffer geen musicoloog maar theoloog (het zal wat, denk ik dan), maar vooral aan een verhaal van Thomas Mann, van wiens werk ook Bonhoeffer hield: Der bajazzo. Over een ik-figuur die in het schemerlicht naar zijn moeder kijkt, die een Nocturne van Chopin inzet, langzaam, om de melancholie van elk akkoord ten volle te kunnen genieten. De piano was oud, en had geen volle klank meer, maar door het indrukken van het pedaal werden de hoge tonen versluierd, zodat ze een mat zilveren klank kregen. Zoals een barokviool kan klinken. En daar hield ook Bonhoeffer van, – van oude instrumenten en hun klank.

De ik-persoon bij Mann deed hetzelfde als ik toen ik klein was: graag van alles op de piano uitproberen. Samenklank zus, samenklank zo. Mooi, niet mooi. Alleen vond onze benedenbuurman, die tevens de huisbaas was, dat minder aangenaam. De piano werd ingeruild voor een mooi audiomeubel dat ik nog zo voor me zie en kan ruiken.hoop
Tot de grammofoonplaten die mijn ouders aanschaften, behoorde een opname van de Nocturnes van Chopin die me toen, als kind, niet zoveel zeiden. Tot ik tijdens de periode van Solidarność en Lech Wałęsa, voor 1989, op een zaterdagmorgen een stuk van Chopin op de radio hoorde, gespeeld door een Poolse pianiste. Het liet een onuitwisbare indruk na. Niet omdat het nationalistisch zou zijn, maar omdat zij de droefheid vermengde met vreugde en lardeerde met hoop op een betere toekomst. Chopins muziek was voor mij niet langer veredelde salonmuziek, maar een vorm van verzet geworden.

Voor de pianiste, wier naam ik jammer genoeg ben vergeten, was de Nocturne hetzelfde als voor mevrouw Aal, de pianodocente van dichter Karel Kramer, Chopins Fantasie in f:

het is niet moeilijk, zei ze, luister even
ik was gekomen in mijn puberteit
ik wilde alle disposities geven
mijn stuk, zei ze, mijn ziel en zaligheid.

(In: Invocatie. Sonnetten. Uitg. de Brouwerij Maassluis, 2009).

Nee zeggen en ja doen

KL Majdanek. Mglisty paŸdziernikowy poranek 2008Tijdens een rondreis door Polen worden je gevoelens en gedachten goed door elkaar geschut. Het is voor mij ruim tien jaar geleden, maar veel staat me nog voor de geest. Die gevoelens en gedachten werden afgelopen week, met de herdenking van de bevrijding van Auschwitz zeventig jaar geleden, weer wakker gemaakt.

 

De kathedraal van Kraków, op de Wawelburcht. Een rooms-katholiek geestelijke die een rondleiding verzorgt. Ik keek er met angst en beven naar uit, maar hij zong tot mijn verbazing een lofzang op de joden, zonder wiens gedachtegoed de kerk in Polen niet zou zijn geweest zoals ze nu is. (En dan hebben we ’t niet over het gedrag van voormalig aartsbisschop Josef Wesolowski, dat nu naar buiten komt). Dit vervulde me met evenveel dankbaarheid (ευγνωμοσύνη) als een voorbede in ‘mijn’ kerk over rigide regels van bijvoorbeeld de joden met verdriet (bij Kolossenzen 2:6-19).

En ik moest denken aan een gedicht van Zbigniew Herbert over de Wawel: geen symbool van zuiverheid, of een zuivere (rooms-katholieke) leer, maar een onaf project dat gaandeweg groeit, waarbij het ene het andere niet vervangt. En aan Lech Wałęsa, de toenmalige president van Polen, die twintig jaar geleden in Auschwitz het woord ‘jood’ in de mond nam, wat oorspronkelijk – godbetert – niet de bedoeling was.

Eén of twee dagen eerder bezochten we het vernietigingskamp Majdanek (zie afb.). Een indruk die je nooit meer van het netvlies kunt wissen. We liepen langs het hek en zagen even daarbuiten de grote rooms-katholieke begraafplaats van Lublin. Iemand vroeg of die er in de Tweede Wereldoorlog ook al was. ‘Nee’ antwoordde de staatsgids kortaf. Maar, bleek mij thuis, het antwoord was ‘Ja.’

Dat geeft het elfde gebod (‘wees nooit een omstander’) dat overlevende Roman Kent tijdens de herdenking in Auschwitz uitsprak een wrange bijsmaak. ‘Niemand mag (…) wegkijken’, schreef Margreet Fogteloo in De Groene Amsterdammer (29 januari 2015). En ik vraag me af wat erger is: wegkijken op de begraafplaats naast het vernietigingskamp, of het ‘nee’ van de staatsgids. Het gaat er in ieder geval om om nú ‘ja’ te doen.