Wereldberoemde Symfonieorkesten

Enkele jaren geleden kwam het gezaghebbende tijdschrift voor klassieke muziek, Gramophone, met een ranking van werelds beste, traditionele symfonieorkesten. Internationale recensenten zetten ze in een lijst van twintig achter elkaar.
Gisteravond was het laatste concert in de serie Wereldberoemde Symfonieorkesten van en in het Concertgebouw in Amsterdam: de Berliner Philharmoniker o.l.v. Sir Simon Rattle.
Tijd om de balans op te maken, en te kijken of ik het met de ranking van Gramophone eens kan zijn.

In genoemde serie traden naast de Berliner Philharmoniker achtereenvolgens op: het Boedapest Festival Orkest – de Münchener Philharmoniker – het Gewandhausorchester Leipzig  en de London Symphony Orchestra.
Gramophone heeft ze aldus ingedeeld:

17. Leipzig Gewandhaus
9. Budapest Festival Orchestra
4. London Symphony Orchestra
2. Berlin Philharmonic

De Münchener kwam dus niet in het rijtje voor (wel dat van de Beierse omroep uit deze stad), wel (op plaats 1) het niet in de serie opgenomen Koninklijk Concertgebouworkest, dat ik verleden jaar o.l.v. Daniele Gatti een haast wel zo mooie zo niet mooiere Negende symfonie van Bruckner hoorde spelen – onvoltooid, en dat is misschien beter zo.

Mijn rijtje komt overeen met dat van Gramophone.

5. Het orkest uit Leipzig gaf o.l.v. Andris Nelsons een doorsnee uitvoering van Mozart veertigste symfonie en idem dito zesde van Tsjaikovski. Ik had me zeer op Nelsons verheugd, maar dit was een tegenvaller.
4. De Münchener Philharmoniker kwam met Valery Gergiev om Brahms’ derde symfonie en Strauss’ Ein Heldenleben over het voetlicht te brengen. Vreemd, die ongelijke inzetten in de strijkers.
3. Het Budapest Festival Orchestra had Bach, Mozart (een pianoconcert met Emanuel Ax) en Tsjaikovski’s vierde symfonie op de lessenaars staan. Dirigent was Iván Fischer. Wat mij vooral bekoorde waren de zoevende contrabassen – geweldig intrigerend.
2. Bij het London Symphony Orchestra kreeg ik steeds meer het gevoel dat ze in de serie ‘Wereldberoemde symfonieorkesten’ thuishoorden. Heel precies spel dat o.l.v. Michael Tilson Thomas – wat een genot deze dirigent eens mee te mogen maken! – een prachtig Sibelius-programma speelde.
1. En toen kwam de Berliner Philharmoniker als sluitstuk met onder meer de negende symfonie van Bruckner, in een voltooide versie, o.l.v. Sir Simon Rattle, die met zijn afscheidstournee bij dit orkest bezig is. Ik heb het orkest eerder gehoord, met een gastdirigent en in de tijd dat Abbado er voor stond en dat viel vies tegen, maar ondertussen kan beaamd worden wat in Gramophone stond: ‘During that time we have changed and developed’. Inderdaad – konden ze me toen niet zo bekoren, nu was het de top. Een groot, haast te groot volume, maar ook fluisterzacht en doorzichtig (hoewel misschien iets minder dan de LSO). En dan nog eens o.l.v. de door mij al lang bewonderde Rattle. Ik hoop hem in Londen weer eens te kunnen horen. Dat moet het einde zijn.

‘Twijfel en waarschuwing’

Zoals een curator door zijn keus van beeldende kunstwerken deze met elkaar in gesprek laat gaan, gelijk Carel Blotkamp nu in de zalen van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, zo kan een programmeur van klassieke muziek hetzelfde doen. En dat kan soms grandioos uitpakken, zoals gisteravond in het Concertgebouw in Amsterdam.

Het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) onder leiding van chefdirigent Daniele Gatti speelde voor de pauze In-Schrift (1995) van Wolfgang Rihm (afb.rechts) en na de pauze de Negende symfonie (‘Dem lieben Gott’) van Anton Bruckner (afb. links). Een gewaagde keuze, zo op de een na laatste Robeco Summernights, al was het buiten meer herfst. Al even compromisloos als Claudio Abbado, die het stuk uit 1995 destijds met de Berliner Philharmoniker op een promenadeconcert in de Royal Albert Hall speelde. In januari komend jaar herhaalt Gatti het programma in een reguliere serie van het KCO.

Je kunt er drie dingen over dit concert zeggen. Natuurlijk kun je het stuk van Rihm beschrijven zoals Thea Derks het in de programmaflyer deed: met reminiscenties aan een oceaanstomer die statig deint, terwijl waterdruppels op de boeg uiteenspatten. Maar net zoals zij twee muzikale lagen over elkaar hoort schuiven, zo hoor ik die ook. Maar dan anders.
Rihm schreef zijn stuk voor een uitvoering in de San Marco in Venetië, dus als – zoals een aankondiging van de aanstaande uitvoering door het KCO tijdens de Berliner Festspiele/Musikfest Berlin het verwoordde – ‘symfonische muziek die in een sacrale ruimte ter wereld kwam.’ Oftewel ‘christelijke spiritualiteit in geconcentreerde vorm, zonder woorden, over de jongste dag en hemelse schoonheid, en dat alles in een wereldlijke omgeving par excellence tot uitdrukking gebracht.’

En dan luister je ten tweede toch anders naar het prachtige, serene en recitatief-achtige gedeelte in de lage strijkers (de hoge ontbreken), of naar de zes (!) trombones die koraalachtige, al even donkere melodieën spelen die doen denken aan Und es werd eine Finsternis uit Rihms Deus Passus. Of naar de spectaculaire solo voor zes slagwerkers (woodblocks), van een woordloze ‘twijfel en waarschuwing’ die door het hoofd blijft rondzingen, ons wakker schudden, ‘bezit van ons nemen, trommelen, echoën, knellen… simpelweg ons martelen’, zoals Anđelko Vuletić ergens in zijn roman Wraak schrijft.

En: dan luister je tenslotte ook heel anders naar de Negende symfonie van Bruckner. Enkele karakteristieken die Thea Derks hierover schreef, kun je zo 1:1 terugvertalen naar Rihm: akkoorden en hoornsignalen in het eerste deel, stampende ritmiek in het tweede, serene passages en kreten van de trombones in het derde. Om nog maar te zwijgen over de ‘ten hemel stijgende melodieën’ van de violen die doen denken aan de ten hemel stijgende flatterzunge-passages in de drie fluiten bij Rihm, en het feit dat zowel Rihm als Bruckner hun werk eindigen met ‘etherische’ klanken. In de twee harpen (Orpheus en David?) bij Rihm, in de fluiten en hoorns bij Bruckner.

Ik kon niet anders naar Bruckner luisteren dan met Rihm in het achterhoofd, en ik kreeg de indruk dat Gatti de symfonie ook vanuit diens moderne insteek benaderde (dissonanten voor een Luftpause kregen extra nadruk). Zo werden beide stukken wat Wolfgang Schreiber eens over In-schrift schreef: ‘Een gedicht van lyrische en tegelijk wilde schoonheid, van een diepe afgrond.’ De topuitvoeringen van beide werken waren idem dito, van een indrukwekkende schoonheid en afwerking. Daarbij vergeten we dan even de ouverture Euryanthe van Carl Maria von Weber die aan het programma was toegevoegd, en die mij helaas niet kon bekoren.

Op 5 juni volgend jaar speelt de Berliner Philharmoniker onder leiding van Simon Rattle de negende van Bruckner in het Amsterdamse Concertgebouw, gecombineerd met de première van een werk van de Deen Hans Abrahamsen. Op papier een al even interessant programma!
En voor wie nog eens een stuk van Rihm aan de Amsterdamse Van Baerlestraat wil horen: op 3 maart 2018 speelt de NDR Elbphilharmonie onder leiding van Thomas Hengelbrock de Nederlandse première van
Remiszenz.