Ida/Anna

IdaHet verhaal in de film Ida van de Pools-Engelse regisseur Pawel Pawlikowski gaat telkens een andere hoek om. En toont dan onverwachte vergezichten. De lage hoek waarin is gefilmd, en het afwijkende beeldformaat (4×3) doen ook hun werk. Net als het ouderwetse zwart-wit en de rol die muziek erbij speelt.

 

We schrijven 1962 en Anna wordt, alvorens ze in het klooster zal intreden, door de moeder-overste aangeraden eerst haar tante te bezoeken. Tante Wanda vertelt haar dat ze van joodse afkomst is. Anna, die eigenlijk Ida Lebenstein blijkt te heten, lijkt deze boodschap onbewogen aan te horen. Anna/Ida en Wanda duiken in de geschiedenis van hun familie, die vermoord is – maar dan op een andere manier dan je zou verwachten. Hun lijken worden opgegraven en door Anna en Wanda herbegraven op de joodse begraafplaats van Lublin, een streng rooms-katholieke stad onder de rook van het concentratiekamp Majdanek. Op zich is zo’n herbegrafenis overigens zo onjoods als het maar kan; in deze traditie moet een lijk blijven rusten waar het is begraven, op welke manier dan ook.

Anna probeert zich het denken en doen van de inmiddels op schokkende wijze omgekomen tante Wanda eigen te maken, letterlijk te proeven. Uiteindelijk neemt ze haar raad om ook eens te zondigen ter harte. Want dan pas zal volgens haar tante haar gelofte waarachtig zijn. Ze ligt met een man in bed, zoals ze tijdens de gelofte plat op de grond ligt. De enige die in de film rechtop wordt gezet is, aan het begin van de film, het beeld van Jezus, in de tuin van het klooster. Een hortus concluses (besloten tuin), de verzinnebeelding van de introspectie waar Anna gedurende het hele verhaal aan doet. Uiteindelijk loopt het verhaal uit op de gelofte, zonder dat er al teveel uiterlijke twijfel aan vooraf lijkt te zijn gegaan.

Dat zou je als minpuntje van de film kunnen beschouwen, al laat het ook zien hoe diep het rooms-katholicisme in Polen is doorgedrongen en het jodendom heeft vérdrongen. Benauwend is dat wel, zoals ook het ouderwetse beeldformaat dat het verhaal inkadert.

Tante Wanda, die oud-rechter is, is verzot op de Jupitersymfonie van Mozart; Jupiter, de god van het licht en de stralende hemel die haar lonken. Terwijl Anna ruikt aan de vrijheid in het communistische Polen van de jaren zestig van de vorige eeuw, speelt de jongen die zij als lifter hebben opgepikt muziek van John Coltrane. En terwijl Anna terugkeert naar het klooster, wanneer de sneeuw is weggesmolten, klinkt het koraal Ich ruf’ zu Dir Herr Jesu Christ van Joh. Seb. Bach. Want die roep is blijvend. En even actueel als de diepere lagen van de film zelf.