Een boek dat mij boos maakte

Op 23 maart is het thema van #De Groene Live: De boeken die ons boos maakten. In de aankondiging staat een zin die mij meteen raakte, omdat het een waarheid als een koe is. Het gaat daarin over boeken die niet juichend werden onthaald, maar met verontwaardiging. ‘Niet persé omdat ze iets brutaals of onredelijks vertelden, maar ook omdat lezers en recensenten nog niet klaar waren voor de ideeën of personages die de auteurs ten tonele brachten.’ Of omdat een interpretatie haaks staat op die jij als lezer uit een boek of een toneelstuk hebt opgemaakt; dat overkwam mij toen ik iemand hoorde zeggen dat Hamlet van Shakespeare gaat over ’the inability to act’, terwijl ik het met Erik Bindervoet eens ben dat het eerder over geweldloosheid gaat (in: William. Magazine voor Shakespeareliefhebbers jan. 2017).

T.g.v. de avond van #De Groene Live, en de presentatie van de bundel De negentien boeken die ons boos maakten (in Pakhuis De Zwijger, Amsterdam), publiceer ik hier een recensie die ik schreef voor Quadraatschrift  (juni 2001). Over een boek dat mij boos maakte: Siegfried van Harry Mulisch. Uit mijn exemplaar van dit nummer valt een stukje van Yasha (Arnon Grunberg) in de VPRO Gids (nr. 22/2001). Over Mulisch’ roman. Hij concludeert daarin dat je in Siegfried, ‘en dat is triest, het faillissement van een schrijverschap [ziet].’ Dus: is het uitgangspunt van #De Groene Live deels waar en voor de andere helft toch ook niet? Ik denk het.

Een jaar of wat geleden was in De Appel aan de Amsterdamse Nieuwe Spiegelstraat een verwarrende tentoonstelling te zien. Er stonden bustes van kopstukken uit de nazitijd. Sommige kunstenaars hadden ervoor gekozen de ogen van de mannen niet te laten zien. Het verwarrende lag erin dat zij daarmee, bij mij althans, het tegenovergestelde bereikten van wat ze eigenlijk bedoelden; de gezichten kregen zo de uitstraling van een Griekse godheid.

Iets soortgelijks ernaar ik bij het lezen van Siegfried van Harry Mulisch. ‘Het laatste woord over Hitler is niets’ schrijft de auteur, waarna een filosofisch betoog volgt over het nihilisme. Maar onderhand heeft hij al Rudolf Otto’s concept van het mysterium tremendum ac fascinans van stal gehaald: Hitler als personificatie van zowel het huiveringwekkende als van het numineuze, ‘al is het dan met een negatief voorteken.’ Hier speelt Mulisch Hitler in de kaart, want volgens Ian Kershaw (Hitler 1889-1936: Hoogmoed) was deze er voor alles op uit om ‘mysterieus en fascinerend over te komen.’ Het is hem wat Mulisch betreft gelukt.
Bovendien is het volgen van het beeld van een ‘negatieve grootheid’ volgens Kershaw een vals spoor. Niet alleen omdat personalisatie plaatsvindt, maar ook omdat het filosofisch-ethische nergens toe leidt ‘en in aanleg verdedigend is omdat uit het stellen van de vraag alleen al een zekere schoorvoetende bewondering (…) voor Hitler spreekt.’

De hoofdpersoon van Siegfried, Rudolf Herter, pretendeert dat hij het boek met Zeven Zegelen (i.c. Hitler) heeft verbroken. ‘Het boek blijkt een dummy, met uitsluitend lege bladzijden.’
Het ware te wensen geweest dat Herters alter ego, Harry Mulisch, de consequenties uit dit niets, uit deze lege bladzijden had getrokken en zijn boek om filosofisch-ethische redenen ongeschreven had gelaten.