Michael Raedecker en Thomas Adès

Michael Raedecker_Blind chanceThomas Adès

Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij
dat ik die nacht in het verleden had geleefd …

(Rutger Kopland)

Wat heeft het werk van de Nederlandse beeldend kunstenaar Michael Raedecker (1963) gemeen met de composities van Thomas Adès (1971, afb. rechts)? Raedecker omschreef zijn werk in een televisieprogramma als ‘atmosferisch’. Volgens hem moest het daardoor over honderd jaar nog net zo kunnen worden ervaren als nu. Het zou zomaar een omschrijving van het werk van de Engelse componist Thomas Adès kunnen zijn. Of zoals in het programmaboekje van een concert met louter composities van hem, gisteravond in het Muziekgebouw aan het IJ, stond: ‘Voortdurend is er wisselwerking tussen eigentijdse en klassiek-romantisch idioom’.

Die sfeer ademt het werk van Raedecker ook. Je wordt teruggeplaatst in het verleden, als in een gedicht van Rutger Kopland. Maar met eigentijdse middelen. In Blind chance (2016, zie afb. links) is dat een combinatie van acryl, garen en collage op katoen. Het naaldwerk heeft dezelfde uitwerking als de intrigerende kiemcel waaruit Adès’ Pianokwintet (2001) is opgebouwd; je denkt dat je het na kunt zingen, maar dat is bedrog. Zoals je denkt dat je de motieven waaruit Raedecker zijn werk opbouwt kent. Ze zitten in het collectief geheugen.

Beide kunstenaars zetten de geschiedenis van respectievelijk beeldende kunst en muziek naar hun hand. En daarmee is hun werk geliefd bij het publiek, al liet de belangstelling in het Muziekgebouw aan het IJ helaas te wensen over. Ze doen in de eerste plaats een beroep op wat je als kijker en luisteraar denkt te kennen. Maar ken je het ook écht, door en door? Met die veronderstelling en vraag spelen ze hun troeven uit. Soms laten ze dingen weg. Zoals Adès in zijn Darknesse Vissible (1992) voor piano noten uit een luitlied van John Dowland, en Raedecker in zijn werken uit dezelfde tijd waarin de kleur verdwijnt en – net als bij Adès – de donkerte aan het licht komt.

Ze spelen met idyllische gegevens die zijn verdwenen en appeleren aan nostalgische gevoelens die ze een draai geven. De tijd verstrijkt, zoals in Schubert Auf dem Wasser zu singen dat opduikt in Adès’ stijkkwartet Arcadiana (1993). De dood neemt ons leven weg en doet de bloemen bij Raedecker verwelken. Dat is de atmosfeer waarin je hun werk kunt plaatsen. Christo Lelie noemde Adès Pianokwintet in een recensie zelfs ‘Brahms met eigentijdse noten’. Maar cerebraal was het volgens hem ook wel een beetje. En ook daarin had hij gelijk. Misschien was het door die combinatie dat dit werk gisteravond de meeste indruk op mij maakte: een romantische geestesgesteldheid in een klassieke vorm.

T/m 23 april a.s. is werk van Michael Raedecker te zien in GRIMM Gallery, Frans Halsstraat 26 in Amsterdam, maandag en dinsdag op afspraak en woensdag t/m zaterdag van 12.00-18.00 uur (http://www.grimmgallery.com).

Henriette Bosmans ‘kleine meester’?

Henriette Bosmans

Volgens Peter van der Lint (in: Trouw, 7 maart 2014) is Henriëtte Bosmans (1895-1952, zie afb.) – die haar voornaam overigens zonder trema schreef – een ‘kleine meester’, net als Gerrit Jan van Eijken, Mario van Overeem en Hugo Nolthenius. Ze valt meteen al uit dit rijtje, want een kleine meester is ze beslist níet. Ze behoort zonder twijfel tot de grote(re) componisten die Nederland heeft voortgebracht.

 

 

Haar oeuvre valt in drie periodes in te delen. In de jaren twintig debuteerde zij met in romantische stijl geschreven werken. In haar zogenaamde middenperiode, tot circa 1935 – toen ze bij Willem Pijper studeerde (van 1927-1930) – kwam de nadruk meer op in een moderner idioom gecomponeerde soloconcerten te liggen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog tot aan haar overlijden, schreef Bosmans voornamelijk vocale composities. Hierin bereikte zij een synthese tussen het meer romantische idioom uit de jaren twintig en de geavanceerde stijl uit haar middenperiode.

Volgens gangbare opvattingen heeft deze driedeling in het scheppend werk van Henriette Bosmans alles te maken met de mensen en instrumenten uit haar directe omgeving. Om te beginnen de cello van haar in 1896 overleden vader, Henri Bosmans en van Marix Loevenssohn, die de première van haar Poème voor cello en orkest (1926) gaf. De piano was natuurlijk zowel haar eigen instrument als dat van haar in 1949 gestorven moeder, Sara(h) Bosmans-Benedicts. De viool vervolgens was het instrument van haar in 1935 overleden verloofde Francis Koene. En de zangstem tenslotte behoorde toe aan Bosmans’ vriendin, de in 1992 gestorven Franse zangeres Noëmie Perugia met wie zij vanaf 1949 een duo vormde.

Je kunt je echter afvragen of het niet zo zou kunnen zijn, dat Henriette Bosmans haar eigen verdriet na de dood van Francis Koene en de breuk van de Tweede Wereldoorlog probeerde te verdrijven door het schrijven van voornamelijk liederen. En dat zij, zoals elke grote componist en dichter dit particuliere op een haast Bijbelse manier oversteeg zodat ook luisteraars in haar muziek, en met name de late liederen, steun kunnen vinden.

Gedeelte van een artikel o.d.t. ‘Het verhaal achter het late werk van Henriette Bosmans’ in: De Rode Leeuw, nr. 71, 6 februari 1996, p. 11-19.