Cent mille chansons

Frida BoccaraIngmar Heytze dichtte ‘Voor de liefste onbekende’. Hij is blij haar nog niet te kennen, die geen sporen achterlaat, de deur steeds voorbij is gelopen. De ik-figuur is nog niet aan haar gehecht, kijkt bepaald niet naar haar uit. Zij mag de tijd nemen.

 

 

Ik herken het gedicht vanuit een heel andere, omgekeerde ervaring. Halverwege de twintig was ik en met vakantie in Frankrijk. In Chamonix, ik weet nog precies hoe en waar, hoorde ik een Frans chanson door een luidspreker schallen. Ergens in mijn onbewuste heeft het meer dan dertig jaar liggen slapen, als een beetje water dat in een putje blijft staan:

Wacht een maand, een jaar,
de eeuwigheid en één seconde meer –
maar kom, voor ik mijn ogen sluit.

En toen werd het chanson wakker gekust, door Ernst Daniël Smid die de eerste regel ervan zong in een praatprogramma op de televisie. Het bleek Cent mille chansons van Frida Boccara (afb.) te zijn. Op één of andere manier heeft het nooit in mijn grijze cellen een verbinding aangegaan met de aria Mache dich, mein Herze, rein uit Bachs Matthäuspassion, waarop het is geënt en dat ik al zo vaak op de radio had gehoord. Gespeeld door onder meer mijn oud-hoboleraar Leo van der Lek op Palmzondag vanuit het Amsterdamse Concertgebouw, met “iets van stille, verborgen vreugde” (G. van der Leeuw).

Het is vast allemaal wetenschappelijk verklaarbaar: muziek die je voor je 25e hoort raakt diep en beklijft ergens, samen met beelden van de omgeving waar je het hebt gehoord (de zogenaamde ‘herinneringshobbel’). Een ervaring die op de achtergrond raakt (de hippocampus) maar op een gegeven moment wordt opgeroepen (de amygdala) en als Assepoester ontwaakt. Maar wat belangrijker is:

Ik dank de sterren en de maan
dat iedereen die komt en gaat
de diepste sporen achterlaat.

Ook een melodie.