Projecties van christelijke en witte mensen – een drieluik

Al een poosje heb ik geen drieluik meer geschreven, dus het wordt naar mijn gevoel wel weer eens tijd. Dit keer over wat er gebeurde tijdens een zondagse eredienst in mijn wijkgemeente, de laatste ochtend van een Bijbelkring over het boek Esther in dezelfde gemeente en het lezen van een prachtig artikel over Nelson Mandela in De Groene Amsterdammer. Een drieluik, omdat ze alle drie op één of andere manier met elkaar in verband staan.

1.
Eerst dan de dienst van zondag 24 februari jl. met een gastpredikant en een koor. Gelezen werd Lucas 6: 27-38 (‘De wet der liefde’). Het slot hiervan luidt aldus:

36Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is. 37En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld worden; laat los en gij zult losgelaten worden. 38Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden.

Het koor zong onder meer – een beetje vreemd, maar oké – John Brown’s body. De dirigent verstond het, om pal daarvoor nog even te reflecteren op de preek over bovengenoemde tekst en 1 Korinthiërs 15:35-49. Hij had het over John Brown (1800-1859, foto links), een ‘militante strijder tegen de slavernij die een vrijheidsbeweging startte over de Afro-Amerikanen, in 1859 gevangen werd genomen door de manschappen van generaal Robert E. Lee, berecht, schuldig bevonden en veroordeeld tot de galg’. Dat was terecht, vond hij, want hij had niets van het Evangelie begrepen.
Ik kon niet anders dan concluderen, dat ik dan toch echt een andere preek had gehoord, over niet oordelen (naar aanleiding van vers 37). En ik moest denken aan het mooie boek We hadden liefde, we hadden wapens van Christine Otten, dat ik voor literairnederland.nl recenseerde. ‘Een intense en prachtige triomf van de empathische verbeelding’, aldus Antjie Krog.

2.
In de week hierna lazen we op donderdagochtend de twee laatste hoofdstukken uit het kleine Bijbelboek Esther. We laten:

5De Joden nu sloegen op al hun vijanden, met den slag des zwaards, en der doding, en der verderving; en zij deden met hun haters naar hun welbehagen. 6En in den burg Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen. 7En Parsandatha, en Dalfon, en Asfata, 8En Poratha, en Adalia, en Aridatha, 9En Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, 10De tien zonen van Haman, den zoon van Hammedatha, den vijand der Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet aan den roof.

Voordat het gesprek weer een obligate richting in zwenkte (de wraakzuchtige joden uit het Oude tegenover de vredelievende christenen uit het Nieuwe Testament), probeerde ik de nog steeds boven de groep hangende vraag waarom de naam van God in dit Bijbelboekje niet voorkomt, te duiden. Misschien omdat hij Zijn gezicht afwendt bij zoveel kwaad? Bovendien gaat aan het Poerimfeest een vastendag vooraf. ‘Juich niet als je vijand valt’, leerde het joodse volk van de rabbijnen. Uit een lezing die Nechamah Mayer-Hirsch eens hield voor Kerk en Synagoge in Amsterdam-Buitenveldert, jaren en jaren geleden, citeer ik in dit verband het volgende: ‘Het beeld paste niet in het ontwerp zoals de kerk de Jood wilde hebben: de bange, laffe, sjlemielige Jood die het aan eigen gedrag te danken heeft dat hij door zijn omgeving zo gehaat wordt. Die rond hoort te gaan met de jodenlap, de jodenhoed en de jodenster, maar zeker niet met een wapen in zijn hand.’

3.
Iets soortgelijks lees ik in het mooie artikel, de ingekorte versie van de Nelson Mandela-lezing in februari jl., dat de schrijver en activist Sisonke Msimang schreef c.q. hield over Nelson Mandela (De Groene Amsterdammer 28 februari 2019, foto rechts): ‘Madiba is meer dan een totem. Laat Nelson Mandela geen heilige worden.’ Zij schrijft erover hoe Mandela’s nalatenschap wordt versimpeld en afgezwakt, wat ‘hem tot een pion maakt in de projecties van angstige witte mensen, met als doel ons te doen vergeten dat hij ook een vrijheidsstrijder en een intellectuele reus was’. Voorts was ‘de dreiging eerder van wit dan zwart geweld’, zoals we ook in het boek van Christine Otten kunnen lezen. ‘Het waren de witten die de militaire macht in handen hadden, het waren de witten die boos waren over het verlies van hun macht en die een geschiedenis hadden van wreed en gewelddadig optreden tegen zwarten.’  

Deze analyse geldt niet alleen voor witte mensen, maar ook voor christenen die zich een oordeel aanmeten over zwarte vrijheidsstrijders en over joden die wreed en gewelddadig optreden. In beide gevallen zijn het projecties. Van angst wellicht.