Nelleke Noordervliet publiceerde een bundel essays en lezingen: Schatplicht (uitg. Augustus). Daarin belicht zij onder andere een vergeten aspect in leven en werk van de Algerijns-Franse schrijver Albert Camus: het uitgestoten zijn, in Algerije als Fransman, in Frankrijk als Algerijn. En de grenzeloze liefde voor zijn moeder. Een ander vergeten aspect is Camus’ interesse in het joodse denken. [1]
De in 1990 overleden Leidse hoogleraar F.O. van Gennep heeft in zijn studie over Camus’ ethische denken gewezen op het feit dat in de loop van Camus’ leven en werk diens preoccupatie met het christendom toenam. [2] Van Gennep stond echter vreemd tegenover de invloed die misschien eerder nog het jodendom op Camus’ denken heeft gehad. Een invloed die wel terloops wordt genoemd in de biografie van Herbert R. Lottman. Hij wijst er onder andere op, dat Camus door Maks Wigdorczyk wordt ingewijd in de denkwereld van het Oost-Europese jodendom en dat wat het bijbelse jodendom betreft dr. Henri Cohen zijn leermeester was. [3]
De periode waarin Camus zich in het jodendom verdiepte, valt samen met het ontstaan van de trilogie De pest (1947), De rechtvaardigen (1950) en De mens in opstand (1951). Het thema hiervan is de opstand van de mens die de zin van het leven heeft ontdekt. Het opvallende is, dat het scharnierpunt in met name de twee eerste werken wordt gevormd door het gelaat van de ander dat ons tot ver-antwoord-ing roept en – vooral – tot handelen aanzet. Bij Camus gaat het niet, zoals bij Emmanuel Levinas om het gelaat van de vreemdeling, wees en weduwe, maar het gelaat van een kind.
In De pest is het scharnierpunt de ontmoeting die een kind heeft met één van de hoofdpersonen uit het boek, dr. Rieux. In De rechtvaardigen is het omslagpunt het ogenblik waarop Kaliayev tot de ontdekking komt dat hij niet in staat blijkt een bom op het rijtuig van de Russische grootvorst te gooien.
In Camus’ laatste, onvoltooid gebleven boek De eerste man (1960), waarin de schrijver teruggaat naar het Algerije waar hij is opgegroeid, is een aanduiding te vinden van een thema dat Camus niet meer heeft kunnen uitwerken maar wat ook in Levinas’ latere werk opduikt: ‘amour.’ De liefde bij Camus is liefde voor het concrete – voor de kinderen in De pest en De rechtvaardigen. Of voor zijn moeder, de zwijgzame, halfdove weduwe in De eerste man. Zo is de liefde uiteindelijk synoniem met de omschrijving die Levinas ervan heeft gegeven: ‘goedheid, rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid.’ [4]
[1] Blog gebaseerd op een uitgebreider artikel over ‘De joodse invloed op Albert Camus’ in: Bekirbénoe, juni 1995, p. 1-4.
[2] F.O. van Gennep: Albert Camus: een studie van zijn ethische denken. Amsterdam, Polak & Van Gennep, 1962, p. 98.
[3] Herbert R. Lottman: Albert Camus, a biography. New York, Braziller, 1981, p. 242.
[4] Theo de Boer: Tussen filosofie en profetie, de wijsbegeerte van Emmanuel Levinas. Baarn, Ambo, 1976, p. 115-116.