Dat niet alleen de letter doodt, maar ook het beeld dat kan doen, beklemtoont Jürg Stenzl in zijn bespreking van de ontwikkeling die Luigi Nono’s magnum opus, Prometeo (1981-1985), heeft doorgemaakt. Stenzl omschreef [tijdens een lezing op 19 juni 1992 tijdens het Holland Festival] Prometeo niet als een ‘dramma per musica’, maar als een ‘dramma in musica’, omdat alles met de oren en niet met de ogen moet worden opgenomen. De oorspronkelijk beoogde scenische elementen werden geschrapt “als het beeldverbod uit het joodse denken”, aldus Stenzl.
Wat niet wegneemt dat mijns inziens het beeldende, haast rituele element in het vroege werk van Nono evenzeer als een aan het jodendom verwant aspect zou kunnen worden geduid. Ik denk bijvoorbeeld aan de compositie Con Luigi Dallapiccola (1970) voor zes slagwerkers. Door de beweeglijkheid, de deining van de steeds heen-en-weer lopende musici roept een concertuitvoering van dit stuk zowel het beeld op van ‘lernende’ Talmoedgeleerden als van een soort kawanah, of zoals ds. H.A. Visser Deuteronomium 30:14 vertaalde en toelichtte: “De Tora is zeer dicht bij u, in uw mond en uw hart om hem te volbrengen. Doe je dát, laat je de Tora toe tot je mond, mediteer je hem wiegend, zoemend, dan komt hij óók in je hart”.
Door het ontbreken van scenische elementen is in Prometeo de aandacht volledig gericht op het geluid én de stiltes ertussen, op de aan de ramshoorn-stoten herinnerende tuba en op Nono’s oproep om “in de stilte het Andere te beluisteren” (Luigi Nono, Berlijn, 10 mei 1987).
Alinea uit het hoofdstuk over Luigi Nono in mijn ‘Dialoog in muziek’ (uitg. Panta Rhei, 1997, p. 84-85), hier herplaatst n.a.v. de uitvoering van Nono’s Trilogie van het sublieme (w.o. Prometeo) tijdens het Holland Festival 2014.