Het is weer Boekenweek! Om een keus uit het gigantische aanbod makkelijker te maken, neem ik hier twee paragrafen over uit mijn MA-scriptie over Susan Neiman en Philippe Claudel. Ik bestudeerde hierin onder meer Claudels roman Het verslag van Brodeck, dat nog steeds in de handel verkrijgbaar is, en bekeek in hoeverre een roman over het kwaad de filosofie, met name Neimans boek Het kwaad denken, dit onderwerp kan aanvullen. Ik neem de paragraaf over de schrijver zelf over alsmede de introductie op genoemde roman. Hierin komt ook het thema van de Boekenweek, de natuur, even aan de orde …
Philippe Claudel
De in 1962 geboren schrijver Philippe Claudel bouwt aan een buitengewoon consistent oeuvre. Dezelfde thema’s komen terug in zowel zijn boeken als in zijn films.
In een interview met Laurence Haloche, dat als extraatje is opgenomen op de dvd van de film Il y a longtemps que je t’aime (UGC, 2008), vertelt Claudel dat hij denkt in beelden en deze weergeeft in woorden, verf of film. Het ene beeld vraagt om een film, het andere om een boek. Het ene vraagt om taal, het andere om stilte.
De personages die op Claudels pad komen, zijn geen gelukkige mensen, want deze zijn volgens hem qua dramatiek en verhaal minder interessant. Hij zoekt naar een dialectische verhouding tussen voortbestaan na een traumatische ervaring, latente dood en het appèl dat een ander op je doet, zonder dat hij daarbij in de filosofisch-literaire traditie van een Camus of Sartre staat. Hij is eerder een schrijver die registreert en situaties aanvoelt zoals de schrijver György Konrád (1933). Omdat Claudel zijn personages over breuksituaties van het leven laat nadenken, raakt hij aan existentiële en filosofische vraagstukken.
Claudel is in Nederland vooral bekend geworden door zijn boek Les âmes grises (2003, Nederlandse vert.: Grijze zielen). Ook de hoofdpersoon uit het Verslag van Brodeck kan min of meer als een grijze ziel worden gekenschetst. Aan de ene kant staat hij open voor vreemdelingen en vluchtelingen, aan de andere kant blijkt aan het slot van de roman dat hij ook niet helemaal vrij van zonden is. Claudel verkent zo het grijze gebied tussen goed en kwaad. Een gebied dat andere denkers nadrukkelijk tot een uiting van het kwaad rekenen, maar dat in zijn visie wordt genuanceerd.[1] ‘Zwart’ en ‘wit’ staan ook in de roman Het verslag van Brodeck niet als zodanig tegenover elkaar, maar zijn eerder met elkaar verweven. Niet alleen wat betreft het grijze gebied tussen goed en kwaad, maar ook meer impliciet in de vorm van metaforen. Zo is er bijvoorbeeld sprake van natuurverschijnselen als zware sneeuwbuien, die als zodanig donker én wit zijn en van een oxymoron wanneer er sprake is van “zwart licht”, terwijl wit ofwel wordt omschreven als “wit als room”, en “melkachtig” licht of wit, wat in alle gevallen een troebele vorm aanduidt. Hiermee boort Claudel een laag aan die Neiman niet aan bod liet komen, wellicht omdat dit middengebied tussen goed en kwaad binnen het conceptuele denken ongrijpbaar is.
Het verslag van Brodeck
In zijn uit 2007 daterende roman Le rapport de Brodeck (Het verslag van Brodeck) draait het in wezen om twee verslagen: dat wat het hoofdpersonage, Brodeck, in opdracht van burgemeester Orschwir moet schrijven over een gebeurtenis in het dorp in de bergen van een niet nader omschreven land, en dat wat Brodeck zelf in de kantlijn ervan schrijft.
Brodeck dient een verslag, een reconstructie te schrijven opdat een “gebeurtenis, drama of incident” in het dorp wordt begrepen. Hij walgt van het idee, maar weigert de opdracht niet, omdat hij niet zo wil eindigen als Anderer, een vreemdeling die na de oorlog in het dorp was beland. In zijn eigen verslag beschrijft Brodeck zijn eigen geschiedenis. Hieruit komen we te weten hoe hij zelf in het dorp terecht is gekomen, daar werd opgevangen door een oude vrouw, Fédorine, en dat hij naar een kamp werd gestuurd Zijn echtgenote, Emélia, werd voor deportatie gespaard maar wordt wel, nadat zij drie vrouwelijke vluchtelingen binnen had gevraagd, net als deze meisjes verkracht. Uit deze verkrachting wordt Poupchette geboren, die Brodeck beschouwt als zijn eigen kind. Emélia vervalt na deze ingrijpende gebeurtenis in stilzwijgen.
In de trein op weg naar het kamp, steelt Brodeck samen met een vriend, de student Kelmar, water van een moeder, dat was bestemd voor haar kind. De moeder en het kind overlijden nog voor ze het kamp hebben bereikt. Dit voorval kan en wil Brodeck niet vergeten in het besef dat ieder mens tot op zekere hoogte “een grijze ziel” is waarin ook kwaad schuilt. Dit besef ligt ten grondslag aan zowel het begrip dat Brodeck heeft voor de dorpelingen die Anderer hebben vermoord als aan het besluit om niet alleen zijn eigen geschiedenis maar ook het verslag voor de burgemeester in de ik-vorm te schrijven.
Het willen herinneren van de gebeurtenis in de trein staat in schril contrast tussen het feit dat burgemeester Orschwir het drama in het dorp wil vergeten. Een blijvende herinnering is volgens hem een groot gevaar, waardoor hij besluit het Verslag in de haard te gooien zodat het verbrandt.
Het leven dat Brodeck na terugkomst uit het dorp lijdt, beschouwt hij als zijn straf, evenals het zwijgen van Emélia. Het boek eindigt met het vertrek van Brodeck, Fédorine, Emélia en Poupchette uit het dorp.
[1] Zie: Simon J. Dingemanse, Leven tussen goed & kwaad (Zoetermeer 2015) 56: “Het kwaad kan zich daarnaast uiten in passiviteit en onverschilligheid.” Waarde hechten aan dit tussengebied wil nog niet zeggen, dat de mensheid geen behoefte zou hebben aan helden en voorbeeldfiguren!