‘Onopgeefbaar verbonden’ heet het in het eerste artikel van de kerkorde van de Protestantse Kerk Nederland. Ik ben benieuwd of die verbondenheid met het jodendom in het nieuwe Liedboek ook tot uiting komt. En dan denk ik niet direct aan Jeroesjalajiem sjel zahav dat erin voor schijnt te komen, maar aan een verbondenheid zoals die spreekt uit bijvoorbeeld de liedboeken van Finland en Tsjechië: melodieën van joodse komaf die zingend in de mond worden genomen.
Een voorbeeld uit Mensen van grond en licht van Herman Verbeek (uitg. Luyten, 1983). Het gaat dan om het lied Van het licht der lichten. De tekst is in de verte gebaseerd op het Ma’oz tsoer, Vaste rots, een lied dat wordt gezongen tijdens het Chanoeka, het inwijdingsfeest. Een lied dat volgens het Siddoer van Jitschak Dasberg dateert uit het begin van de 16e eeuw.
Wat de melodie betreft blijft er veel open. Verbeek vermeldt in zijn toelichting dat ‘de melodie vermoedelijk van Duitse volks-komaf is.’ Dat klopt. Het gaat om So weiss ich eins das mich erfreut. ‘Martin Luther’, vervolgt hij, ‘schreef er een koraal op.’ Dat klopt ook: Nun freut euch lieben Christen gemein (Lied 402 uit het ‘oude’ Liedboek).
De melodie wordt behalve in Duitsland en Nederland ook in de Duitssprekende Italiaanse synagoge (Tedesco) gezongen. Hier heeft Benedetto Marcello hem gehoord en opgenomen in zijn Estro poetico armonico (Venetië, 1724).
En nu maar afwachten of we zulke archeologie ook kunnen toepassen op teksten en melodieën in het nieuwe Liedboek!