Anna Enquist, die nieuwe stadsdichter van Amsterdam (zie afb.), heeft als geen ander het karakter van de hobo, het instrument van haar in 2001 overleden dochter Margit, getroffen in een gedicht in De tussentijd (uitg. De Arbeiderspers, 2004):
…
nu stijgt de stem boven de zwaarte
omhoog. Je wil niet, je weigert –
maar het lied sleurt je mee
in een windhoos van bittere troost.
Een componist die het karakter van de hobo ook raak heeft getroffen, is Ludwig Otten (geb. 1924). Hij gebruikte behalve de hele omvang van het instrument van laag tot hoog, ook alle uithoeken van het karakter ervan, van klagend tot juichend, zwaar en troostvol.
Waar ik op doel zijn de Liederen van vroeger (2005, uitg. Donemus), een bewerking voor hobo en piano van zijn Quadro (1954), een vocalise voor sopraan, fluit, altviool en piano. De achtergrond is gelegen in een opmerking van de hoboïste Pauline Oostenrijk, die eens zei dat er meer muziek voor hobo geschreven zou mogen worden. Otten zette zich direct aan de slag.
Uiteindelijk is er één woord van toepassing op deze liederen zonder woorden: cantabile (als gezongen, zangerig), zoals Albert Camus eens in zijn Dagboek schreef dat, wanneer hij een Ethiek zou moeten schrijven, ‘het boek 100 bladzijden zou omvatten waarvan er 99 leeg zouden zijn’. En op die ene, gevulde bladzij zou maar één woord staan: liefde. Als de liefde van Enquist voor haar hobospelende dochter, die ze bezong in haar gedicht.