Bij Baantjer deel 90 De Cock en de moord op stand (geschreven door Peter Römer) zat een uniek miniboekje met een teruggevonden manuscript van Appie Baantjer zelf: De Cock en moord als verlossing. In dit teruggevonden manuscript, dat ongeveer een kwart van de gewoonlijke omvang heeft, geeft Baantjer ons een setting en de aanzet van het plot. Het was dit keer aan zijn lezers om het verhaal af te ronden met een verrassende ontknoping… (website Uitgeverij De Fontein).
Tot degenen die deze handschoen oppakten, behoorde ik. Hierbij mijn inzending, die niet in de prijzen viel maar die ik graag deel. In twee onderdelen. Hieronder het eerste gedeelte.
- (vervolg)
De panden van De Cocks sjofele regenjas lagen als vleugels op de grond achter hem. Vledder was blijven staan, maar allebei de rechercheurs monsterden aandachtig het levenloze lichaam. Ze zeiden geen woord tegen elkaar. Ze keken alleen maar naar het lichaam en dachten na. De rust werd ruw verstoord door fotograaf Bram van Wielingen, die pontificaal tussen hen en De Maître in ging staan en zijn Hasselblad aanlegde als was het de loop van een geweer. Hij schoot snel achter elkaar zijn plaatjes en beende weg op het moment dat Den Koninghe in zijn keurige zwarte jas rustig aan kwam lopen. De rust zelve. De twee heren groetten elkaar kortaf. ‘Dood, dat is duidelijk’ zei de arts met zijn wat geaffecteerde stem. Hij hurkte naast De Cock neer en samen bekeken ze de messteken. ‘Drie stuks, net als het aantal kogels bij de vorige dode. Alleen liggen deze wat verder uit elkaar en zijn ze niet zo trefzeker’, zei hij terwijl hij drie korte steekgebaren in de lucht maakte. ‘Een messteek in het hart was waarschijnlijk ook al voldoende geweest om hem om te leggen. Hier is iemand aan het werk geweest, die goed kwaad was. De steken lijken me bijzonder diep, maar dat moet onderzoek verder uitwijzen. Hij kan worden weggehaald’, liet hij er meteen op volgen. De Cock kwam wat stram overeind en ging naast Vledder staan, terwijl Den Koninghe ze gedag zei en wegliep. ‘Je krijgt het autopsierapport zo gauw mogelijk, Jurre.’
Een paar broeders van de Geneeskundige Dienst, die al op een kleine afstand hadden staan wachten, kwamen met een brancard dichterbij. Ze legden het lichaam erop, dekten het vervolgens met een laken af en droegen het tenslotte weg richting een ambulance die klaarstond. Ze liepen langs – dat zagen De Cock en Vledder nu pas – de lange diender die ook dienst had gehad op de surveillancewagen bij de moord op Albertus van der Weide. De diender had wat achteraf gestaan en liep, nu hij zag dat ze hem in het vizier hadden, op beide rechercheurs af. ‘Ik heb me er maar niet mee bemoeid’, zei hij. ‘Ik heb hier verder toch niets te doen. Mag hier ook niets doen’, voegde hij er nadrukkelijk aan toe. De Cock keek hem wat argwanend aan en Vledder sprak hardop uit wat De Cock ongetwijfeld ook dacht: ‘Waarom ben je hier dan?’ De lange diender haalde zijn schouders op en bleef het antwoord schuldig.
‘Dick’, zei De Cock, ‘ga eens na of je ook getuigen van de moord kunt vinden’. Ze keurden de lange geen blik meer waardig. Hij had ze toch niets te vertellen en verdween tenslotte even snel in het niets als hij eruit was opgekomen. Alsof hij alleen even op inspectie was geweest, om te kijken wie zich hier allemaal vertoonden. ‘Wat gaan we ondertussen doen?’ vroeg Vledder, vrij als altijd. ‘We gaan wat familie van beide doden bezoeken in de hoop dat we wat wijzer worden’, zei De Cock terwijl ze terugliepen naar de oude Golf. ‘Maar eerst moet ik nog even langs het bureau.’ Vledder reed dit keer rechtstreeks terug: via de Westerdoksdijk en het Barentsplein.
‘De Cock’, zei Els Peeters, die achter de balie druk bezig was met het sorteren van de binnengekomen post. Ze had haar halve brilletje op de punt van haar neus. ‘Buitendam vraagt naar je. Het klonk nogal dringend’. De Cock zuchtte diep en liep sjokkend de trap op. Hij klopte op de deur en Buitendam riep: ‘Binnen!’ ‘Zo, De Cock’, zei hij, terwijl hij de laatste hand legde aan het poetsen van zijn schoenen. Hij grijnsde toen hij De Cocks wat verbaasde gezicht zag, en vroeg onderhand hij bezig was: ‘Vlot het wat met die twee moorden? Twéé moorden maar liefst! Het kan niet op.’ De Cock antwoordde dat ze pas aan het onderzoek waren begonnen, waarop Buitendam direct zei dat dit maar goed was ook. ‘ Wees voorzichtig, De Cock. Wees voorzichtig. Je begeeft je in de homoscene en ik wil geen gedoe.’ Er meteen aan toevoegend: ‘En nu eruit!’ De Cock liep terug naar de deur, die hij nogal hard achter zich dichttrok, terwijl hij zich wat geërgerd afvroeg wat je nu aan zulke raad had. Gedoe wilde toch niemand?
Bij de trap stond de lange diender achteloos op het prikbord de interne mededelingen te lezen: vacatures, namen van nieuwe collegae, geboortekaartjes, overplaatsingen en de aankondiging van een personeelsfeestje. Toen De Cock naar de recherchekamer liep, draaide hij zich snel om en vroeg geïnteresseerd, op het gretige af: ‘En, had Buitendam nog wat?’ De Cock trok zijn wenkbrauwen op en liep zonder iets te zeggen door, zich afvragend waarom de lange diender dat wilde weten; hij had toch niets met de twee moordzaken te maken? Mócht er niets mee te maken hebben van Buitendam. Om wat voor reden dan ook. Wat hij niet zag, was de manier waarop de lange hem nakeek tot hij door de deur van de recherchekamer was verdwenen en zijn oude vilten hoedje op de kapstok wierp.
‘Dick’, viel De Cock meteen met de deur in huis, ‘heb je al het autopsierapport van de eerste moord, op Albertus van der Weide?’ Vledder antwoordde dat het rapport bevestigt wat ze eigenlijk al wisten: ‘De drie schoten zijn gelost door iemand die wist wat hij deed: goed gericht en raak. Gezien de hoek van de schoten, 45 graden, door iemand van een behoorlijke lengte. En met een Walther P5, het wapen dat ook door de politie wordt gebruikt, dat is het rare.’ ‘Ja’, antwoordt De Cock, ‘dat is zeker vreemd. Laten we eerst maar eens zicht proberen te krijgen op allebei de doden: uit wat voor milieu kwamen ze, is er nog familie die leeft en ons wat weet te vertellen? Keizer, kijk eens of je wat kan vinden. Namen, adressen. Dan is het voor vandaag wel weer mooi geweest. We gaan even naar Lowieje een afzakkertje nemen.’
In het café van Lowietje zijn de rechercheurs kind aan huis. Wanneer ze binnenkomen, staat Lowie al klaar met twee cognacjes. Ze gaan aan de toog zitten en nemen onder het genot daarvan de dag nog eens door. ‘Twee moorden’, zei De Cock, ‘dat is nogal wat zei Buitendam. Dat hebben we wel eerder meegemaakt, maar hij waarschuwde er ook voor de gevolgen ervan wanneer we ons in homoscene begeven. Hij is bang voor gedoe’, vervolgt De Cock moe en wat gelaten. En voor zijn doen openhartig wat het gesprek met Buitendam betrof. ‘Dat is hij altijd, bang voor gedoe. Als het aan hem ligt, lopen we altijd op sloffen’, zegt Vledder. ‘Eieren, Dick. Eieren’, reageert De Cock. ‘Nou ja, je begrijpt wel wat ik bedoel: voorzichtig.’ ‘Ja, voorzichtig aan, dan breekt het lijntje niet’, antwoordt De Cock plagerig met een ander gevleugeld woord. Er verscheen een glimlach om de mond van Jurre, die even terugdacht aan zijn moeder, die grossierde in spreuken en gezegden. Ze praten nog wat verder, drinken hun glaasjes leeg maar er komt op dat moment niet meer zicht op de zaak. Ze zijn nog ver van een doorbraak verwijderd en gaan naar huis. In afwachting van het tweede autopsierapport, op Frederik van Groesbeek.