Op de één of andere manier voelt het altijd verdrietig, als iemand overlijdt die je ouders – in dit geval vooral mijn vader – hebben gekend. Het is net of er ook weer een stukje van hen dood is gegaan.
In 1953 kwam de onlangs overleden schrijver Henk Hofland (1927-2016, zie foto) als redacteur werken op wat toen nog het Algemeen Handelsblad heette, op de Amsterdamse Nieuwezijds Voorburgwal. Ik kijk altijd als ik in de tram zit nog naar de kamer waar mijn vader zat, aan de voorkant. Met volgens mijn moeder dermate vieze gordijnen zoals alleen een man die voor zijn ramen kan dulden.
Mijn vader sprak thuis vol achting over Hofland. Ze hadden ook wel wat gemeenschappelijks in hun doen en laten. Allebei liepen ze met hun neus naar de grond om te kijken of er nog wat bruikbaars te halen viel. Bij mijn vader bleef het vaak bij grote elastieken die de postbode achteloos op straat had gegooid (‘komen altijd van pas’), bij Hofland ging het om schroefjes, boutjes, ijzerdraad en wat al niet. En altijd besloot mijn vader met de trotse constatering dat Hofland, net als hij, een modelspoorbaantje had.
Maar er waren nog andere, onverwachte overeenkomsten. Mijn vader was een keurig heer, die pas op latere leeftijd zijn hoed verruilde voor een pet. Maar allebei hadden ze wat met Provo, die op een steenworp afstand van het Handelsblad op het Spui rond het Lieverdje samenkwam. Het Handelsblad gaf er een boekje over uit, en tot mijn verbazing – en bewondering, als puber! – kwam mijn vader er trots mee thuis, als had hij het zelf bedacht. (Dat was overigens in ieder geval wel zo met de heruitgaven van Bruintje Beer).
Rond 1970 zat mijn vader in de Ondernemingsraad. Het was de tijd dat het Algemeen Handelsblad ging fuseren met de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Hij was er niet blij mee en sprak vol verontwaardiging over bewegingen die de directies maakten en waarin hij zich absoluut niet kon vinden. Dat OR-lidmaatschap heeft niet lang geduurd, want hij stapte eruit.
Hij sprak ook, met even veel verontwaardiging, over het feit dat Henk Hofland als hoofdredacteur het veld moest ruimen. Weer kwam een recalcitrante trek van hem naar boven, die hij ook in dit geval gemeen had met Hofland. Zonder dat ze nu echt dichtbij kwamen; daarvoor was de afstand tussen het kantoorpersoneel (mijn vader was hoofdboekhouder en assistent van de onderdirecteur) en redactie over het algemeen te groot, al hoorde ik van mijn moeder ook andere verhalen. Zij werkte tot ik werd geboren, een jaar voor Hofland in dienst trad, ook ‘bij de krant’ en organiseerde activiteiten voor de kinderen van het personeel.
Nog zie ik Hofland staan op de tramhalte, dicht bij ons huis in Oud-Zuid. Op de brug. De tram en treintjes, ja – dat was het helemaal. Want die brachten je ver.
Els gegroet, ik heb juist vandaag 11/8/16 “Tegels lichten” besteld. Ik voelde mij nog steeds schuldig dat ik dat nog steeds niet had gedaan. In de 70er jaren praate iedereen er al over. Hoop op een hernieuwde kennismaking. Al las ik hem altijd in de Groene en raap ik ook schroefjes en post elastiek op. Zelfs mijn kleinzoon lopende met de “andere”. Oma raapte die op. “Voor opa Jan!” Riepen ze dan.